ECLI:NL:HR:2013:BY5677

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00691
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van geheimhoudingsplicht door psycholoog in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een psycholoog, was beschuldigd van het schenden van de geheimhoudingsplicht door vertrouwelijke informatie over zijn voormalige patiënte, [betrokkene 1], door te geven aan anderen, waaronder een andere psycholoog en een voormalige patiënte. De Hoge Raad oordeelde dat de informatie die de verdachte had doorgegeven, niet als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht kon worden aangemerkt, omdat er geen verband was met de behandeling door de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de doorgegeven persoonsgegevens van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] en sprak de verdachte daarvan vrij. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen. De zaak benadrukt de grenzen van de geheimhoudingsplicht in de geestelijke gezondheidszorg en de voorwaarden waaronder informatie als vertrouwelijk kan worden beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de mededeling over de rechtszaak van [betrokkene 1] tegen een arts bij het medisch tuchtcollege niet als geheim kon worden aangemerkt, aangezien deze procedures in beginsel openbaar zijn. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar omdat er geen straf of maatregel was opgelegd, volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de termijn was overschreden zonder verdere gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

12 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/00691
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2010, nummer 22/002394-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op meerdere tijdstippen - in november 2004 te Papendrecht - geheimen waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn beroep, te weten psycholoog verplicht was deze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (voormalig) psycholoog van [betrokkene 1], toen aldaar telkens vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] doorgegeven aan psycholoog [betrokkene 2] en zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [betrokkene 3], te weten:
- de persoonsgegevens van [betrokkene 1] en/of
- het feit dat [betrokkene 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en/of
- het feit dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 26 april 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van het feit dat de mij bekende [verdachte], in zijn hoedanigheid van mijn behandelaar/1ste lijns psycholoog, geheimen/informatie die ik gedurende de behandeling aan hem heb toevertrouwd, heeft doorgegeven aan anderen.
De personen aan wie [verdachte] de informatie heeft verspreid zijn:
- [betrokkene 2], psycholoog te [plaats], en
- [betrokkene 3], wonende te [plaats].
Ik ben van november 2000 tot oktober 2004 onder behandeling geweest van psycholoog [verdachte]. In het begin van de behandeling heb ik hem verteld over een medisch tuchtrechtelijke zaak die ik had aangespannen tegen een medisch specialist. Gedurende de behandeling zijn er zaken gepasseerd tussen [verdachte] en mij. In augustus 2004 heb ik aan [verdachte] kenbaar gemaakt dat ik bij hem wilde stoppen met de behandeling. Dat had alles te maken met wat er gebeurd was. Ik zei hem dat ik de gebeurtenissen wilde bespreken met [betrokkene 2], een psycholoog in [plaats]. [Verdachte] was daar op tegen. In november 2004 heb ik voor het eerst contact opgenomen met [betrokkene 2]. Bij het eerste gesprek dat ik met [betrokkene 2] voerde bleek dat [verdachte] ongevraagd, zonder mijn toestemming, contact had opgenomen met [betrokkene 2] en vertrouwelijke informatie had doorgegeven. Met vertrouwelijke informatie bedoel ik: persoonsgegevens, het feit dat ik een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege, en het feit dat ik suïcidaal zou zijn.
[Betrokkene 3] was ook een cliënte van [verdachte]. Dat heb ik later van [verdachte] gehoord. Hij vertelde mij dat zij een rechtszaak tegen hem had aangespannen. Begin 2005 ben ik eerst anoniem via MSN in contact gekomen met [betrokkene 3]. De aanleiding was dat [verdachte] mij had verteld dat zij een zaak tegen hem had aangespannen. In dat eerste MSN-contact zegt [betrokkene 3]: "[Verdachte] heeft gezegd dat je [betrokkene 1] bent".
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 1]:
Het seksuele contact met [verdachte] heeft plaatsgevonden tijdens de spreekuren dat ik daar als patiënt was bij de psycholoog. Ik heb hem nooit verteld dat ik van psycholoog zou gaan wisselen. Ik heb wel gezegd dat ik, gelet op de tussen ons ontstane situatie, overwoog om naar een andere psycholoog te gaan en dat ik op internet [betrokkene 2] had gevonden. Er was nog geen sprake van een verzoek om mijn zaak aan [betrokkene 2] over te dragen. Ik heb mij pas in november 2004, nadat de behandeling in oktober 2004 bij [verdachte] door mij was gestopt, onder behandeling van [betrokkene 2] gesteld. De gegevens die ik in mijn aangifte heb genoemd zijn al bij [betrokkene 2] terecht gekomen voordat ik contact met deze psycholoog had opgenomen. Ik heb tegen [verdachte] nooit gezegd dat ik naar [betrokkene 2] zou gaan. [Verdachte] heeft dus ook nooit aan mij gevraagd of hij gegevens over mocht dragen, die hij van mij had.
3. Een geschrift, zijnde een brief van [betrokkene 2], gz-psycholoog, gericht aan [betrokkene 1], d.d. 16 oktober 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als mededeling van [betrokkene 2]:
"[Verdachte] heeft omstreeks november 2004 contact met mij opgenomen en e.e.a. over de situatie tussen hem en u uitgelegd. Hij heeft mij gevraagd of ik bereid was u in behandeling te nemen als u zich zou aanmelden".
4. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 31 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 2]:
In 2004 heeft [verdachte] aan mij gevraagd of ik de behandeling van [betrokkene 1] van hem wilde overnemen als zij daarom zou verzoeken. [Verdachte] heeft toen aan mij gegevens verstrekt over [betrokkene 1], die onder het beroepsgeheim vallen. [Verdachte] gaf een beeld van het verloop van de behandeling en wat daarin is misgegaan. [Betrokkene 1] wist daar toen niets van. Ik kende [betrokkene 1] nog niet. Ik heb later van [betrokkene 1] begrepen dat ze daarvoor geen toestemming had gegeven. Kort daarna heeft [betrokkene 1] contact met mij opgenomen met de vraag of ik haar psycholoog wilde worden. Ik heb haar toen gemeld dat ik van haar situatie op de hoogte was en daar was ze verbaasd over. In november 2004 heeft er geen formele dossieroverdracht plaatsgevonden. Het gesprek tussen [verdachte] en mij had wel die intentie maar hij bleek geen toestemming te hebben van [betrokkene 1]. Onze regels schrijven wel voor dat wij, voordat wij een andere behandelaar benaderen over een cliënt, wij van die cliënt eerst toestemming moeten hebben.
5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 3]:
Ik hoorde voor het eerst op 8 november 2004 van [betrokkene 1] en haar problemen met [verdachte]. [Betrokkene 4] nam contact met mij op met het verzoek haar man te bellen. Dat heb ik toen gedaan en ik kreeg van hem te horen dat [betrokkene 1] hem zou chanteren. Hij moest van haar terug naar zijn eigen vrouw, anders zou zij alles openbaar maken.
6. Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 12 oktober 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de verbalisant:
Op 12 oktober 2007 belde [betrokkene 3] mij terug. Zij gaf aan dat [verdachte] met haar had gesproken over [betrokkene 1].
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het zou kunnen dat ik omstreeks november 2004 tegen de psycholoog [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het een of ander over [betrokkene 1] heb gezegd, maar dat was nadat de behandelrelatie al was beëindigd. Ik heb [betrokkene 2] in november 2004 verteld over de door [betrokkene 1] aangespannen procedure tegen een KNO-arts. Ik heb [betrokkene 2] verteld dat [betrokkene 1] mij had verteld dat zij in de jaren '90 een KNO-arts tuchtrechtelijk had aangeklaagd en daarna suïcidale neigingen had gehad, omdat die procedure voor haar onbevredigend was afgelopen. In mijn optiek vallen de gegevens die ik aan [betrokkene 2] heb verstrekt onder het beroepsgeheim. Op 8 november 2004 heb ik [betrokkene 3] gesproken. Ik heb toen de naam van [betrokkene 1] genoemd.
8. Het proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Holland Noord, d.d. 21 november 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van de verdachte:
U vertelt mij dat [betrokkene 1] aangifte tegen mij heeft gedaan. Ik zou vertrouwelijke informatie hebben doorgegeven in de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2007 aan twee verschillende mensen. U vertelt mij dat ze mij ervan beschuldigt persoonsgegevens te hebben doorgegeven aan een psycholoog, [betrokkene 2]. Ook zou ik hem hebben verteld dat ik (naar het hof begrijpt: zij) een zaak zou hebben aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn. Ik heb op verzoek van [betrokkene 2] voornoemde gegevens via de telefoon verstrekt. De overdracht van deze gegevens is gebeurd in het kader van de overdracht van de behandeling aan [betrokkene 2]. Eind november 2004 heb ik [betrokkene 3] gebeld. Ik heb toen gezegd dat de naam van de vrouw die mij bedreigde [betrokkene 1] was."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte vertrouwelijke informatie, waaronder persoonsgegevens over [betrokkene 1], heeft doorgegeven aan [betrokkene 3]. Hetgeen de verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan [betrokkene 3] heeft meegedeeld over [betrokkene 1] zou niet het opzettelijk schenden van een geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr opleveren.
3.2. Het middel slaagt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
3.3. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte de mededeling dat [betrokkene 1] tegen een arts een zaak had aangespannen bij het medisch tuchtcollege, heeft aangemerkt als een geheim in de zin van art. 272 Sr.
4.2. Deze klacht is gebaseerd op de opvatting dat het gegeven dat [betrokkene 1] tegen een arts een zaak bij het medisch tuchtcollege heeft aangespannen, niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien ingevolge art. 70, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg procedures bij het medisch tuchtcollege in beginsel openbaar zijn. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF2343, NJ 2003/274). De klacht is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Aangezien aan de verdachte met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
6. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte "vertrouwelijke informatie heeft doorgegeven aan zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [betrokkene 3], te weten: - de persoonsgegevens van [betrokkene 1]" en spreekt hem daarvan vrij;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 12 februari 2013.