1.5In opdracht van (de advocaat van Barten dan wel) NN heeft Cunningham PolakSchoute B.V., en voor haar drs. [deskundige] (hierna: [deskundige] ), op 10 december 1997 een rapport uitgebracht over de waarde van de aandelen in CMJ (althans het door/via curator Barten verkochte 49% belang daarin). Onder het kopje ‘verantwoording’ vermeldt het rapport dat het onderzoek zich heeft ‘beperkt tot een oordeel over de ingebrachte processtukken, met name de Dagvaarding tot tenuitvoerlegging van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, d.d. 16 september 1997 en de Conclusie van eis, tevens houdende akte overlegging produkties d.d. 24 oktober 1997.’ Als geschatte waarde van het aandelenpakket noemt het rapport een bedrag van omgerekend NLG 34.950,-. In het rapport is op blz. 8 en 9 het volgende te lezen:
‘Nadat op 22 april 1987 Faros failliet is gegaan, heeft verzekerde in zijn hoedanigheid van curator onderhandeld omtrent de verkoop van de aandelen CMJ. Wij moeten vaststellen dat de kring van potentiële gegadigden beperkt was tot de Tunesische meerderheidsaandeelhouders, met name omdat teneinde de aandelen aan buitenlandse gegadigden, in casu Nederlandse kopers, over te dragen [..] de toestemming van de Tunesische meerderheidsaandeelhouders noodzakelijk was. Wij zien deze blokkeringsclausule als een waardedrukkende factor. Tevens kunnen als waardedrukkende factoren worden aangemerkt de deviezenbeperkingen van de Tunesische overheid, de onzekerheid over de waarde van de Tunesische munt en de onzekerheid over de ontwikkeling van de Tunesische economie.
Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een bedrag van TD 15.000 voor het 49% belang in CMJ. In verband met deviezen uitvoerbeperking in Tunesië zou betaling plaatsvinden in Franse Francs ad FF 106.160,--, zijnde een equivalent van NLG 34.950. Dit alles is vermeld in een brief d.d. 2 september 1987 van verzekerde aan de Rechter-Commissaris.
Wij verwijzen eveneens naar de in het geding gebrachte brief d.d. 2 juli 1987 waarin de heer [betrokkene 1] aan verzekerde voorstelt de aandelen te waarderen op TD 15.000.
Conclusie
De genoemde omstandigheden en onzekerheden bieden onvoldoende aanknopingspunten om een betrouwbare kwantificering van de waarde van het aandelenpakket te bewerkstelligen.
In een dergelijke situatie is de uiteindelijke waardebepaling afhankelijk van het onderhandelingsresultaat tussen partijen.
In de onderhavige casus is een negatief effect op de waarde van de aandelen [..]dat het een minderheidspakket betreft dat feitelijk alleen interessant is voor de overige Tunesische aandeelhouders. Hierdoor is de onderhandelingspositie van de verkopers niet sterk. Het onderhandelingstraject, zoals dit is doorlopen, voldoet aan de daaraan te stellen eisen en is aan de Rechter-Commissaris voorgelegd en door hem geaccepteerd. Wij menen dat op deze wijze een prijs tot stand is gekomen die bevredigend is.
Wij achten de gerealiseerde opbrengst van TD 15.000 c.q. FF 106.160 derhalve in overeenstemming met de waarde in het economisch verkeer. De koers van de Tunesische Dinar was op 4 februari 1988 NLG 2.33 zodat de waardering in Nederlandse Guldens bedraagt [..] NLG 34.950,--.’
Barten heeft bedoeld rapport ingebracht in de schadestaatprocedure bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch. Bij vonnis van 25 juni 1999 van die rechtbank is de schade van Walmaro in hoofdsom vastgesteld op NLG 34.950,- en is Barten veroordeeld tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, wat aanzienlijk minder was dan het door Walmaro in die procedure gevorderde bedrag van NLG 1.393.113,70 (na vermindering van eis met NLG 1.565,39: NLG 1.391.548,31). Ter onderbouwing van dat hogere schadebedrag beriep Walmaro zich onder meer op een rapport over de waarde van het Tunesische bedrijfspand van CMJ van ir. J.A.M. den Haan. Het vonnis houdt daarover onder meer in:
‘4.1.2. [..] Naar het oordeel van de rechtbank leidt deze vraagstelling [..] er toe dat de waardering waartoe Ir Den Haan op basis daarvan komt [..] onbruikbaar is voor de vaststelling van de werkelijke waarde van het onroerend goed op 4 februari 1988. [..]
4.1.4.De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de vaststelling dat de omvang van schade bestaande in het gemis van de aandelen, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank zal die schade derhalve moeten schatten. Voor een dergelijke schatting is in beginsel een goede maatstaf de prijs die Walmaro bereid was voor de aandelen te betalen, zijnde TD 15.000 of, in Nederlands geld, f.30.000, zoals Drs. [betrokkene 1] – naar Mr Barten onweersproken stelde – in zijn brief dd. 2 juli 1987 voorstelde. Weliswaar mag de prijs niet vanzelfsprekend met de waarde worden vereenzelvigd, maar feiten en omstandigheden die zouden kunnen verklaren waarom op 4 februari 1988, vijf maanden na de verwerving van de aandelen, de waarde daarvan de prijs die Walmaro diende te betalen, verre zou overstijgen, zijn buiten de hiervoor reeds verworpen waarderingsgrondslagen gesteld noch gebleken. Bij dit uitgangspunt stelt de rechtbank de schade als gevolg van het gemis van Walmaro’s 49%-aandelenbelang in CMJ vast op TD 15.000 naar de koers van 4 februari 1988 van 1 TD = f 2,33 vast op f. 34.950.’
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis van 25 juni 1999 bij arrest van 11 april 2000 bekrachtigd, behoudens ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente. Bij arrest van 12 juli 2002 heeft de Hoge Raad het door Walmaro ingestelde principale beroep in cassatie tegen het arrest van 11 april 2000 verworpen met toepassing van art. 81 RO (ECLI:NL:HR:2002:AE2338).