ECLI:NL:HR:2002:AE2338

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/269HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en wettelijke rente in civiele procedure

In deze zaak heeft Walmaro B.V. (eiseres tot cassatie) een vordering ingesteld tegen [verweerder] (verweerder in cassatie) met betrekking tot schadevergoeding. De vordering is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin [verweerder] was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Walmaro. Walmaro heeft in eerste instantie een bedrag van ƒ 1.393.113,70 gevorderd, maar dit bedrag is in latere stadia van de procedure verminderd. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft in een vonnis van 25 juni 1999 [verweerder] veroordeeld tot betaling van ƒ 34.950,--, maar Walmaro heeft hoger beroep ingesteld en haar eis gewijzigd naar ƒ 1.391.548,31. Het Gerechtshof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd, maar de ingangsdatum van de wettelijke rente gewijzigd naar 11 januari 1998.

Walmaro heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, terwijl [verweerder] incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de klachten van Walmaro niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de wettelijke rente betreft, en heeft bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 16 september 1997. Tevens heeft de Hoge Raad Walmaro veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de wettelijke rente pas kan ingaan wanneer uitdrukkelijk aanspraak op rente is gemaakt. Dit is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid. De zaak is uiteindelijk afgedaan door de Hoge Raad, die de eerdere vonnissen heeft bekrachtigd en de kosten heeft toegewezen aan Walmaro.

Uitspraak

12 juli 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/269HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WALMARO B.V., gevestigd te Eindhoven,
EISERES tot cassatie, incidenteel verweerster,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: mr. R.V. Kist.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Walmaro - heeft bij exploit van 16 september 1997 aan verweerder - verder te noemen: [verweerder] - betekend een staat, houdende het gespecificeerde beloop van de schade tot voldoening waarvan [verweerder] bij arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 april 1997 onder rolnummer 497/92 HE gewezen, ten behoeve van Walmaro is veroordeeld. Daarbij heeft zij [verweerder] gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en zonder zekerheidstelling, [verweerder] te veroordelen om aan Walmaro te voldoen een bedrag van ƒ 1.393.113,70, zijnde het totaalbedrag van de door Walmaro geleden schade als gespecificeerd omschreven op de schadestaat, althans het bedrag der posten afzonderlijk toe te wijzen, zodra deze zijn komen vast te staan, te vermeerderen met de wettelijke rente als volgens de wet vanaf 1 juli 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden voorzover deze uitgaat boven het bedrag van ƒ 34.950,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 1997.
Bij akte ter rolzitting van 30 oktober 1998 heeft Walmaro haar eis verminderd met een bedrag van ƒ 1.565,39.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 25 juni 1999 [verweerder] veroordeeld tot betaling aan Walmaro van een bedrag van ƒ 34.950,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 1997, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Walmaro hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft zij haar eis gewijzigd en gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 1.391.548,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 1997.
Bij arrest van 11 april 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juni 1999, behoudens ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente, bekrachtigd, dat vonnis voor wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente vernietigd, en in zoverre opnieuw rechtdoende bepaald dat de wettelijke rente is verschuldigd vanaf 11 januari 1998 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Walmaro beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep en Walmaro heeft in het incidenteel beroep met betrekking tot het cassatiemiddel onder a zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad en voor het overige geconcludeerd tot verwerping van dat beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt:
in het principale beroep: tot verwerping van dat beroep, met veroordeling van Walmaro in de op dat beroep gevallen kosten;
in het incidentele beroep: tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover daarin is bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 11 januari 1989, met bepaling dat die wettelijke rente verschuldigd is vanaf 16 september 1997, met veroordeling van Walmaro in de op dat beroep gevallen kosten.
De advocaat van Walmaro heeft op die ter rolzitting van 12 april 2002 genomen conclusie gereageerd bij een op 14 mei 2002 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief. Dat is later dan verenigbaar met de eisen van een goede procesorde in cassatie, welke eisen meebrengen dat op een eventuele schriftelijke reactie op de conclusie van de Procureur-Generaal slechts acht kan worden geslagen indien deze bij de Hoge Raad is ingekomen binnen twee weken nadat de conclusie, al naar de aard van het geding, ter rolle is genomen dan wel aan partijen is verzonden. De Hoge Raad heeft de brief dan ook ter zijde gelegd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1 Het Hof heeft wettelijke rente toegewezen met ingang van 11 januari 1989, de datum van de inleidende dagvaarding in de procedure waarvan de onderhavige schadestaatprocedure de voortzetting is. Die beslissing berust op de volgende overweging:
"Bij de inleidende dagvaarding d.d. 11 januari 1989 [...] heeft Walmaro vergoeding van de schade gevorderd. Hieronder valt volgens Walmaro uiteraard alle schade die zij door toedoen van [verweerder] heeft geleden, dus ook schade die veroorzaakt wordt door vertraging in de betaling van de uiteindelijk vastgestelde schadevergoeding. Dit is door [verweerder] niet gemotiveerd betwist. Nu deze laatstbedoelde schade volgens het van toepassing zijnde art. 1286 BW (oud) bestaat in wettelijke interessen, heeft Walmaro derhalve tevens in de inleidende dagvaarding de wettelijke interessen gevorderd." (rov. 4.13)
4.2 Met dit oordeel heeft het Hof, zoals onderdeel a terecht betoogt, miskend dat het hier toepasselijke art. 1286 lid 3 (oud) BW voor het ingaan van de wettelijke rente eist dat uitdrukkelijk aanspraak op rente moet zijn gemaakt en dat in het enkele vorderen van schadevergoeding op te maken bij staat nog niet ligt besloten dat aan die eis is voldaan (HR 10 augustus 1988, nr. 13267, NJ 1989, 157). Het onderdeel is derhalve gegrond.
4.3 De onderdelen b, c, d en e behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Uit de stukken van het geding blijkt niet van stellingen of feiten waaruit zou volgen dat op een ander tijdstip overeenkomstig de wettelijke eisen aanspraak is gemaakt op wettelijke rente vóór de door de Rechtbank aangenomen ingangsdatum 16 september 1997. Het vonnis van de Rechtbank dient derhalve ook op dit punt te worden bekrachtigd.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Walmaro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 april 2000 voorzover daarbij het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juni 1999 is vernietigd;
bekrachtigt dat vonnis ook ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente;
veroordeelt Walmaro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 juli 2002.