Uitspraak
Uitspraak van 2 mei 2017
[X] te [Z] , belanghebbende,
(Navorderings)aanslagen, beschikkingen, bezwaren en gedingen in eerste aanleg
Loop van de gedingen in hoger beroep
Vaststaande feiten
f500. Kantoor [Y] houdt zich voornamelijk bezig met het verzorgen van aangiften inkomstenbelasting en het begeleiden van bezwaar- en beroepsprocedures.
"2.2.1 Bevindingen
"Kantoor [Y] ". Onder deze naam exploiteert hij een belasting adviesbureau en aangiftepraktijk. Dit bedrijf is in de registers van de KVK op naam van zijn echtgenote, mevr. [Y] , gesteld. Voor een toelichting verwijzen wij naar het over mevr. [Y] uitgebrachte rapport. In dit verband merken wij op dat wij ter voorkoming van herhaling van feitenweergaven en standpunten, in het voorliggende rapport over [C] bij diverse onderdelen veelvuldig zullen verwijzen naar onderdelen van het rapport over mevr. [Y] ."
"5.1 Verwerpen administratie en omkering/verzwaring bewijslast
,en het bezwaar voor het overige, mede voor wat betreft de overige onder 3.16.2 vermelde beschikkingen en aanslag Zvw, ongegrond verklaard
.
beiden:
- geen inkomen genieten.
- wel inkomen genieten. (…)
gezamenlijkin Nederland en/of in het buitenland:
[Hof: met pen bijgeschreven]= negatief zie bijlage/uitleg."
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
- a. de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat deze niet binnen de termijn is gedaan;
- b. de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft verbeurd;
- c. de primitieve aanslag IB/PVV 2005 tijdig is opgelegd;
- d. de hoorplicht, het inzagerecht en het verdedigingsbeginsel zijn geschonden;
- e. de Inspecteur beschikt over een zogenoemd nieuw feit voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen;
- f. belanghebbende en zijn echtgenote kunnen worden aangemerkt als fiscale partners;
- g. het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is;
- h. het inkomen uit werk en woning op de juiste hoogte is vastgesteld;
- i. het saldo van de te verrekenen verliezen op een te laag bedrag is vastgesteld;
- j. het bedrag aan voorwaarts te verrekenen verliezen, welke zijn ontstaan bij de echtgenote van belanghebbende, moeten worden doorgeschoven naar belanghebbende;
- k. het bedrag van de nog te verrekenen pga op een te laag bedrag is vastgesteld;
- l. het voordeel uit sparen en beleggen op de juiste hoogte is vastgesteld;
- m. de verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking niet in aanmerking genomen pga voortijdig zijn genomen;
- n. de navorderingsaanslag Zfw 2005 terecht is opgelegd;
- o. de Inspecteur in het geding in eerste aanleg niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42 van de Awb neerlegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken;
- p. belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op gewekt vertrouwen;
- q. sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en of
- r. belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding.
- a. de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat deze niet binnen de termijn is gedaan;
- b. de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, van de Awb heeft verbeurd;
- c. de primitieve aanslag IB/PVV 2006 tijdig is opgelegd;
- d. de hoorplicht, het inzagerecht en het verdedigingsbeginsel zijn geschonden;
- e. belanghebbende en zijn echtgenote kunnen worden aangemerkt als fiscale partners;
- f. het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is;
- g. het inkomen uit werk en woning op de juiste hoogte is vastgesteld;
- h. het saldo van de te verrekenen verliezen op een te laag bedrag is vastgesteld;
- i. het bedrag aan voorwaarts te verrekenen verliezen, welke zijn ontstaan bij de echtgenote van belanghebbende, moeten worden doorgeschoven naar belanghebbende;
- j. het bedrag van de nog te verrekenen pga op een te laag bedrag is vastgesteld;
- k. de verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking niet in aanmerking genomen pga voortijdig zijn genomen;
- l. het voordeel uit sparen en beleggen op de juiste hoogte is vastgesteld;
- m. de aanslag Zvw 2006 terecht is opgelegd;
- n. de Inspecteur in het geding in eerste aanleg niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42 van de Awb neerlegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken;
- o. belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op gewekt vertrouwen;
- p. sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en of
- q. belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding.
- a. de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat deze niet binnen de termijn is gedaan;
- b. de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, van de Awb heeft verbeurd;
- c. de primitieve aanslag IB/PVV 2007 tijdig is opgelegd;
- d. de hoorplicht, het inzagerecht en het verdedigingsbeginsel zijn geschonden;
- e. belanghebbende en zijn echtgenote kunnen worden aangemerkt als fiscale partners;
- f. het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is;
- g. het inkomen uit werk en woning op de juiste hoogte is vastgesteld;
- h. het saldo van de te verrekenen verliezen op een te laag bedrag is vastgesteld;
- i. het bedrag aan voorwaarts te verrekenen verliezen, welke zijn ontstaan bij de echtgenote van belanghebbende, moeten worden doorgeschoven naar belanghebbende;
- j. het bedrag van de nog te verrekenen pga op een te laag bedrag is vastgesteld;
- k. de verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking niet in aanmerking genomen pga voortijdig zijn genomen;
- l. het voordeel uit sparen en beleggen op de juiste hoogte is vastgesteld;
- m. de aanslag Zvw 2007 terecht is opgelegd;
- n. de Inspecteur in het geding in eerste aanleg niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42 van de Awb neerlegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken;
- o. belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op gewekt vertrouwen;
- p. sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en of
- q. belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding.
Conclusies van partijen
Beoordeling van de hoger beroepen
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met nrs. SGR 10/8760 en SGR 11/5404, behoudens voor zover daarin het bedrag van het verrekende verlies is vastgesteld op € 55.059,
- stelt het bedrag van de met het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2005 verrekende verliezen van voorgaande jaren vast op € 23.769,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met nr. SGR 11/5406, behoudens voor zover daarin het beroep betreffende de verliesverrekeningsbeschikking 2006 ongegrond is verklaard,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking 2006,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre,
- stelt het bedrag van de met het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2006 verrekende verliezen van voorgaande jaren vast op € 36.775,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met nr. SGR 11/5409, behoudens voor zover daarin de aanslag IB/PVV 2007 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.315 en daarin het bedrag van het verrekende verlies is vastgesteld op € 59.956,
- vermindert de aanslag IB/PVV 2007 in die zin dat het belastbare inkomen uit werk en woning (na verrekening van een verlies) wordt vastgesteld op nihil en handhaaft de aanslag voor het overige,
- stelt het bedrag van de met het belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2007 verrekende verliezen van voorgaande jaren vast op € 62.507,
- gelast de griffier het in verband met de hoger beroepen betaalde griffierecht van (in totaal) € 369 aan belanghebbende terug te betalen, en
- wijst de ingediende verzoeken tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn betreffende de procedure voor het Hof af.
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.