In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van de woning vastgesteld op € 399.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had hiertegen bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 2 juli 2025 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De heffingsambtenaar heeft ter zitting zijn standpunt toegelicht en een taxateur heeft de woning beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, mede op basis van vergelijkingsobjecten en een taxatiematrix. Belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd voor een lagere waardering van de woning. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de relevante factoren en dat de waarde van de woning per 1 januari 2022 terecht is vastgesteld op € 399.000. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.