ECLI:NL:GHARL:2025:4042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
200.338.445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Belgisch recht op arbeidsovereenkomst en aansprakelijkheid bij arbeidsongeval in Nederland

In deze zaak gaat het om de vraag of Belgisch recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen een Belgische werknemer en zijn Belgische werkgever na een arbeidsongeval dat zich in Nederland heeft voorgedaan. De Belgische werkgever, Smetjet N.V., vordert een verklaring voor recht dat artikel 7:658 BW niet van toepassing is, omdat volgens hen de Nederlandse werkgever de Detacheringsrichtlijn onjuist heeft omgezet. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat Belgisch recht van toepassing is voor vorderingen die zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, maar in dit eindarrest oordeelt het hof dat artikel 7:658 BW ook van toepassing is op grond van het temporeel toepasselijke artikel 1 Waga (oud). Het hof concludeert dat de uitzondering die inhoudt dat het Belgische recht gunstiger is voor de werknemer, niet van toepassing is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart voor recht dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door Belgisch recht voor zover de werknemer schadevergoedingsvorderingen baseert op een door Smetjet gepleegde onrechtmatige daad. Smetjet wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 200.338.445
zaaknummer Hoge Raad der Nederlanden 22/04386 [1]
zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 200.295.858 [2]
zaaknummer rechtbank Oost-Brabant 8916576
arrest van 1 juli 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] , België
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [de werknemer]
advocaat: mr. K. Aantjes
tegen
Smetjet N.V.
die is gevestigd in Oevel, gemeente Westerlo, België
die bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: Smetjet
advocaat: mr. S.P.R.M. Kranenburg

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Na het tussenarrest van 11 januari 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:137) hebben partijen ieder een akte genomen. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De verdere toelichting op de beslissing van het hof

Wat in het vorige arrest aan de orde is gekomen
2.1.
Smetjet heeft in deze procedure verklaringen voor recht gevorderd over het op de rechtsverhouding met [de werknemer] toepasselijke recht. In rechtsoverweging 3.6 van het tussenarrest heeft het hof beslist dat Belgisch recht op de rechtsverhouding van toepassing is, voor het geval [de werknemer] zijn vorderingen baseert op een door Smetjet gepleegde onrechtmatige daad. In rechtsoverweging 3.7 heeft het hof overwogen dat de arbeidsovereenkomst tussen Smetjet en [de werknemer] wordt beheerst door Belgisch recht. In de rechtsoverwegingen 3.10 tot en met 3.13 heeft het hof overwogen dat artikel 7:658 Nederlands BW (hierna: BW) ook op de rechtsverhouding van toepassing is. In de rechtsoverwegingen 3.11 tot en met 3.19 heeft het hof ten slotte overwogen dat artikel 7:658 BW toch niet op de rechtsverhouding van toepassing is, als het Belgische recht een betere bescherming biedt aan de gewonde werknemer. Het hof is tot het voorlopige oordeel gekomen dat het Belgische arbeidsongevallenrecht niet gunstiger is dan het Nederlandse arbeidsongevallenrecht, zodat artikel 7:658 BW van toepassing is op vorderingen die zijn gebaseerd op de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft partijen uitgenodigd daarop te reageren. Partijen hebben aan die uitnodiging gevolg gegeven.
Nadere beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW
2.2.
Het hof stelt voorop dat in abstracto en los van deze of een andere specifieke situatie moet worden beoordeeld of het Nederlandse of Belgische ongevallenrecht gunstiger voor de werknemer is. De rechtszekerheid die de afbakening tussen beide rechtsstelsels en de reikwijdte van artikel 7:658 BW als voorrangsbepaling mede beheerst, verzet zich ertegen dat de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW afhankelijk is van de omstandigheden van het bijzondere geval. Het hof zal daarom niet ingaan op de stellingen van Smetjet, al dan niet onder verwijzing naar de memo van 28 februari 2025 van de door haar geraadpleegde Belgische advocaten Torrekens en Demasure, die specifiek betrekking hebben op het concrete, aan [de werknemer] overkomen arbeidsongeval.
2.3.
Het hof heeft in het tussenarrest zijn voorlopige oordeel aldus uitgewerkt dat enerzijds de drempel voor het verkrijgen van een vergoeding voor de werknemer naar Belgisch recht lager is dan naar Nederlands recht, omdat het naar Belgisch recht voldoende is dat de werknemer een ongeval tijdens het werk is overkomen om recht te hebben op een uitkering onder de arbeidsongevallenverzekering, terwijl naar Nederlands recht het noodzakelijk is dat komt vast te staan dat de werkgever zijn zorgplicht tegenover de werknemer heeft geschonden. Anderzijds wordt naar Belgisch recht niet alle schade onder de Arbeidsongevallenwet vergoed, terwijl artikel 7:658 BW daarop wel aanspraak geeft. Zo wordt esthetische en morele schade niet vergoed onder de Arbeidsongevallenwet, evenmin als schade aan zaken van de werknemer. De Belgische regeling kan verder tot gevolg hebben dat niet alle letselschade van de werknemer wordt vergoed. Deze schadeposten kunnen weer wel voor vergoeding in aanmerking komen als zij worden gevorderd in een aansprakelijkheidsprocedure. In zoverre geldt er geen immuniteit van aansprakelijkheid voor de werkgever. Het Belgische systeem kan daarom meebrengen dat de werknemer twee procedures moet voeren tegen de werkgever, terwijl naar Nederlands recht één procedure volstaat. Ten slotte lijkt, zo overwoog het hof in het tussenarrest, het Nederlands recht voor de werknemer ook gunstiger in het geval zich bij hem niet objectiveerbare klachten hebben ontwikkeld, die naar Nederlands recht als bron van schade worden erkend en naar Belgisch recht kennelijk niet, noch op grond van de Arbeidsongevallenweg noch op grond van het aansprakelijkheidsrecht. Ten overvloede overweegt het hof, in aanvulling op wat in het tussenarrest is overwogen, dat artikel 39 Arbeidsongevallenwet meebrengt dat het voor vergoeding in aanmerking komende basisloon van de werknemer aan een maximum is gebonden. Aannemelijk lijkt dat de werknemer die meer inkomensschade heeft geleden, deze schade in een civielrechtelijke procedure moet verhalen.
2.4.
[de werknemer] heeft in zijn akte aangegeven dat het tussenarrest hem geen aanleiding heeft gegeven tot het geven van een inhoudelijke reactie.
2.5.
Smetjet heeft in haar akte herhaald dat het Belgische arbeidsongevallenrecht gunstiger is dan het Nederlandse, omdat naar Belgisch recht de werknemer niet hoeft aan te tonen dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Het hof heeft daarmee rekening gehouden en dit voordeel afgezet tegen andere aspecten en is tot het voorshandse oordeel gekomen dat alles bijeen genomen niet kan worden gezegd dat het Belgische arbeidsongevallenrecht gunstiger is dan het Nederlandse. Het hof voegt daaraan toe dat de werknemer, die niet kan aantonen dat zijn werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden (en overigens ook de werknemer die dit wel kan aantonen), gedurende twee jaar aanspraak heeft op doorbetaling van zijn salaris en daarna aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA, zie de vermelding van deze wet in rechtsoverweging 3.18 van het tussenarrest). Daarbovenop zullen zijn ziektekosten in het algemeen zijn gedekt door zijn zorgverzekering. In het algemeen zal een gewonde werknemer aanspraak maken op een uitkering op grond van de WIA en voor het overige zijn schade verhalen op basis van artikel 7:658 BW. De Belgische Arbeidsongevallenwet lijkt vooral vergelijkbaar te zijn met de Nederlandse WIA. In beide rechtstelsels heeft de werknemer de aanvullende mogelijkheid om niet door deze voorzieningen gedekte schade op de werkgever te verhalen via het arbeidsongevallenaansprakelijkheidsrecht. Naar Nederlands recht bestaat geen immuniteit van aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die via de WIA is gedekt, zodat de werknemer deze schade op zichzelf ook kan verhalen op grond van artikel 7:658 BW, hoewel voor de hand ligt dat de werknemer de WIA-aanspraken verzilvert. Deze aspecten heeft Smetjet niet meegewogen bij haar vergelijking van beide rechtssystemen. Voor zover Smetjet de indruk heeft willen wekken dat ziektekosten naar Nederlands recht niet zouden worden vergoed, is dat ten onrechte geschied.
2.6.
Smetjet heeft verder gesteld dat [de werknemer] bij verergering van zijn klachten aanspraak heeft op een verergeringsbijslag. Om deze aanspraak te realiseren, dient hij zich te laten keuren. Dat brengt het hof niet tot het oordeel dat het Belgische recht gunstiger is dan het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Een werknemer heeft naar Nederlands recht in het algemeen de keuze om via een herkeuring een hogere uitkering op grond van de WIA te ontvangen of via een civiele procedure tegen de werkgever een aanvullende schadevergoeding te ontvangen.
2.7.
Voorts heeft Smetjet gesteld dat de werknemer naar Nederlands recht de stelplicht heeft ten aanzien van het causaal verband tussen het arbeidsongeval en de door hem gestelde schade, dat hij zijn beperkingen door middel van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet bewijzen en dat een arbeidsdeskundig onderzoek nodig is om de verminderde verdiencapaciteit te bewijzen. Volgens Smetjet is een dergelijke bewijsplicht naar Belgisch recht niet van toepassing. Het hof volgt Smetjet hierin niet. Uit dit concrete voorbeeld blijkt dat ook naar Belgisch recht wel degelijk wordt onderzocht of de klachten in causaal verband staan tot het arbeidsongeval. De klachten van [de werknemer] , die volgens hem leidden tot volledige arbeidsongeschiktheid, zijn immers maar zeer ten dele erkend (voor 19%), omdat voor het resterende deel volgens de keuringsartsen sprake was van
“aggravatie, ja mogelijks simulatie”. Het hof neemt verder aan dat ook naar Belgisch recht deskundigenonderzoek zal plaatsvinden ter vaststelling van het verlies van verdiencapaciteit. Het hof is van oordeel dat het Belgische stelsel (Arbeidsongevallenwet/civiel aansprakelijkheidsrecht) ook in dit opzicht niet gunstiger is dan het Nederlandse stelsel (WIA/artikel 7:658 BW).
2.8.
Daarnaast heeft Smetjet gesteld dat naar Nederlands recht de verplichting van de werkgever tot vergoeding van de schade van de werknemer stopt als de werknemer aanspraak heeft op AOW. Deze stelling is onjuist, omdat naar Nederlands recht ook pensioenschade vergoedbaar is. Smetjet heeft ook aangegeven dat een uitkering op grond van de Arbeidsongevallenwet wordt geïndexeerd. Waarom dat gunstiger zou zijn dan een op grond van de WIA geïndexeerde uitkering, ziet het hof niet in.
2.9.
Het hof ziet daarom geen aanleiding om terug te komen van zijn eerdere, als voorlopig aangeduide oordeel en komt tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat het Belgische arbeidsongevallenrecht gunstiger voor de werknemer is dan het Nederlandse. Dat betekent dat de verklaring voor recht dat Belgisch recht op de arbeidsovereenkomst tussen Smetjet en [de werknemer] van toepassing is, zal worden afgewezen. Smetjet vorderde deze verklaring voor recht immers omdat zij een uitspraak van de Nederlandse rechter wenste dat artikel 7:658 BW niet van toepassing zou zijn. Hierboven is uiteengezet dat Smetjet hierin ongelijk heeft gekregen. In 2.1 is vermeld dat wel zal worden toegewezen de verklaring voor recht dat Belgisch recht op de rechtsverhouding van toepassing is, voor het geval [de werknemer] zijn vorderingen baseert op een door Smetjet gepleegde onrechtmatige daad.
De conclusie
2.10.
Het hoger beroep slaagt deels. Omdat Smetjet hoofdzakelijk in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Smetjet tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen, waarbij de kosten bij de kantonrechter op nihil worden begroot omdat [de werknemer] geen conclusie van antwoord heeft genomen en er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2021 en beslist als volgt:
3.2.
verklaart voor recht dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door Belgisch recht voor zover [de werknemer] schadevergoedingsvorderingen ter zake van zijn arbeidsongeval op 23 september 2009 baseert op een door Smetjet gepleegde onrechtmatige daad;
3.3.
veroordeelt Smetjet tot betaling van de volgende proceskosten van [de werknemer] tot aan de uitspraak van de kantonrechter begroot op nihil, en tot betaling van de volgende proceskosten van [de werknemer] in hoger beroep:
€ 338 aan griffierecht
€ 103,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Smetjet
€ 3.642 aan salaris van de advocaat van [de werknemer] (3 procespunten x het toepasselijke tarief II);
3.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, W.F. Boele en G.D. Hoekstra, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.