ECLI:NL:GHARL:2025:3382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.339.847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing van conservatoire beslagen door Energy under Control B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de opheffing van conservatoire beslagen die door Energy under Control B.V. waren gelegd op de bankrekeningen van de appellanten, waaronder Energie C.V. en WeMeVe B.V. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, die op 4 maart 2024 had geoordeeld dat de beslagen in stand moesten blijven. De kern van de zaak draait om de vraag of de conservatoire beslagen terecht zijn gelegd en of deze opgeheven moeten worden. Energy under Control stelt dat zij een vordering heeft op de appellanten wegens opzegvergoedingen die voortvloeien uit twee overeenkomsten. De appellanten betwisten deze vordering en verzoeken om opheffing van de beslagen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten summierlijk hebben aangetoond dat de vordering van Energy under Control ondeugdelijk is, en heeft daarom het beslag ten laste van WeMeVe opgeheven. De proceskosten zijn toegewezen aan WeMeVe, terwijl de appellanten in de proceskosten van Energy under Control zijn veroordeeld. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter deels vernietigd en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.847
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 431621
arrest in kort geding van 3 juni 2025
in de zaak van

1.[appellant1] Energie C.V.

2. WeMeVe B.V.

3. [appellant3]

die zijn gevestigd of wonen in Beemte Broekland
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optraden als eisende partijen
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant1] Energie, WeMeVe en [appellant3]
advocaat: mr. S. Volk
tegen
Energy under Control B.V.
die is gevestigd in Arnhem
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde partij
hierna: Energy under Control
advocaat: mr. L.M. van Ooij-Jongejan

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de voorzieningenrechter) op 4 maart 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep, de memorie van grieven, de memorie van antwoord en het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 4 december 2024 is gehouden en de daarin vermelde stukken. Op deze mondelinge behandeling heeft de voormalige advocaat van [appellanten] een wrakingsverzoek gedaan. Dat verzoek is na de zitting ingetrokken. Op 3 april 2025 heeft een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden. Een van de raadsheren van de zitting van 4 december 2024 is in verband met vertrek bij het hof vervangen door een nieuwe raadsheer. Van de tweede mondelinge behandeling is opnieuw een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Dit kort geding draait om de vraag of door Energy under Control gelegde conservatoire beslagen op de bankrekeningen van [appellanten] opgeheven moeten worden.
2.2.
Energy under Control heeft ten laste van [appellanten] onder Rabobank conservatoir derdenbeslag gelegd en stelt dat zij een vordering op [appellanten] heeft. Zij voert aan dat [appellant1] Energie opzegvergoedingen moet betalen als gevolg van het opzeggen van twee tussen partijen gesloten overeenkomsten. Volgens Energy under Control kunnen WeMeVe en [appellant3] hiervoor als beherend vennoten ook worden aangesproken. Energy under Control vordert in een door haar ingestelde bodemprocedure onder meer betaling van deze opzegzegvergoedingen.
2.3.
[appellanten] willen in dit kort geding dat de conservatoire beslagen opgeheven worden. Zij stellen zich op het standpunt dat zij geen opzegvergoedingen zijn verschuldigd. Energy under Control vindt dat de gelegde beslagen in stand moeten blijven in afwachting van de hoofdzaak.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11, voor zover daartegen geen bezwaar is gemaakt. [appellanten] hebben naar voren gebracht dat ten onrechte als feiten zijn opgenomen dat [appellant3] beherend vennoot is en dat [appellant1] Energie en Energy under Control twee overeenkomsten hebben gesloten en dat daarnaast de feiten onvolledig zijn weergegeven. Voor zover nodig komt het hof hierop in het arrest terug. Daarbij wordt opgemerkt dat de rechter een selectie mag maken van de feiten die voor het oordeel van belang zijn. Kort samengevat zijn (ook) in hoger beroep de volgende feiten van belang.
3.2.
WeMeVe is een onderneming in de vleesveehouderij die beschikt over grond en meerdere opstallen met een groot (dak)oppervlak. [appellant3] is directeur-grootaandeelhouder van WeMeVe.
3.3.
Energy Under Control is een onderneming die zich onder andere bezighoudt met de exploitatie van zonne-energiesystemen (ook wel PV-systemen of PV-installaties genoemd) van derden. Voor deze systemen verricht zij monitor-, beheer- en exploitatiewerkzaamheden.
3.4.
WeMeVe heeft een PV-installatie gekocht die op 15 mei 2020 in werking is gesteld en waarmee zij sindsdien elektriciteit opwekt. De PV-installatie bestaat uit 2261 zonnepanelen en negen omvormers.
3.5.
Op 9 juli 2020 hebben WeMeVe en Energy Under Control een overeenkomst gesloten op grond waarvan Energy Under Control tegen een vergoeding monitor- en onderhoudswerkzaamheden uitvoerde aan de PV-installatie van WeMeVe. Na het sluiten van deze overeenkomst hebben WeMeVe en Energy Under Control onderhandeld over verdergaande overeenkomsten.
3.6.
Op 1 januari 2022 hebben WeMeVe en [appellant3] de commanditaire vennootschap [appellant1] Energie opgericht. In de oprichtingsakte is vermeld dat WeMeVe beherend vennoot is en dat [appellant3] optreedt als commanditaire vennoot. In een uittreksel in het handelsregister staan [appellant3] en WeMeVe als vennoten vermeld. WeMeVe heeft de eigendom van het PV-systeem ingebracht in [appellant1] Energie.
3.7.
[appellant1] Energie en Energy under Control hebben in 2022 een schriftelijke huurovereenkomst inzake de huur van een dakgebonden PV-systeem ondertekend. Hierin staat dat [appellant1] Energie haar PV-systeem aan Energy under Control verhuurt, zodat Energy under Control voor haar rekening en risico met het PV-systeem elektriciteit kan opwekken en kan doorleveren. Aan deze overeenkomst is als bijlage 4 het document de “O&M overeenkomst” gehecht. [appellant1] Energie en Energy under Control hebben ook dit document ondertekend. Hierin staat dat [appellant1] Energie aan Energy under Control de opdracht heeft gegeven om het technische beheer van het PV-systeem te verzorgen en te onderhouden.
3.8.
In een brief van 21 juli 2023 heeft [appellant1] Energie de huurovereenkomst en de O&M-overeenkomst vernietigd, subsidiair ontbonden en meer subsidiair opgezegd.
3.9.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft Energy under Control conservatoir derdenbeslag onder Rabobank laten leggen. Uit de verklaringen van Rabobank blijkt dat het beslag doel heeft betroffen op de bankrekening van WeMeVe voor een tegoed van € 113.940,15 en op de bankrekening van [appellant3] voor een bedrag van € 2.162,60. Op de bankrekening van [appellant1] Energie heeft het beslag geen doel getroffen.
3.10.
Energy under Control is een bodemprocedure gestart. In een tussenvonnis van 27 november 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Energy under Control opzettelijk onjuiste mededelingen over MLOEA (meerdere leveranciers op één aansluiting) heeft gedaan met de opzet om [appellant1] Energie tot het aangaan van de huurovereenkomst en de O&M-overeenkomst te bewegen. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten, zodat daarna kan worden vastgesteld welke waarde aan de prestatie van Energy under Control moet worden toegekend.
4. De procedure bij de voorzieningenrechter en de bedoeling van het hoger beroep
4.1.
[appellant1] Energie is tegen Energy under Control een kort geding gestart. WeMeVe en [appellant3] zijn in deze procedure tussengekomen. [appellanten] hebben bij de voorzieningenrechter samengevat gevorderd om Energy under Control te gebieden de beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen en [appellant1] Energie veroordeeld in de proceskosten van Energy under Control.
4.2.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. In de memorie van grieven hebben [appellanten] hun eis gewijzigd en vorderen zij dat het hof de door Energy under Control beslagen opheft.
4.3.
[appellanten] hebben op de mondelinge behandeling bij het hof hun eis nogmaals gewijzigd en verzocht om schadevergoeding bestaande uit de werkelijke proceskosten op te maken bij staat. Dat is te laat en in strijd met de tweeconclusieregel van artikel 347 lid 1 Rv. Op grond van deze regel moeten partijen hun standpunten namelijk in het eerste schriftelijk stuk naar voren brengen. Deze tweeconclusieregel beperkt ook de op grond van artikel 130 lid 1 en artikel 353 lid 1 Rv toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis: dat kan in beginsel niet later dan in de memorie van grieven of memorie van antwoord. Er is niet toegelicht dat in dit geval een uitzondering op deze regel gerechtvaardigd is. Het hof houdt daarom geen rekening met de deze wijziging van eis.

5.Het oordeel van het hof

Het hof beslist anders dan de voorzieningenrechter
5.1.
Het hof zal beslissen dat het beslag ten laste van WeMeVe moet worden opgeheven. Het hof komt daarom voor een deel tot een andere beslissing dan de voorzieningenrechter. Dit zal hierna worden uitgelegd.
Het juridisch kader bij de vordering tot opheffing van de beslagen
5.2.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv moet een beslag worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of indien beslag is gelegd voor een geldvordering en hiervoor voldoende zekerheid wordt gesteld. Een spoedeisend belang is niet vereist. Door de aard van het kort geding is in deze procedure geen plaats voor uitgebreide bewijslevering.
5.3.
Het is aan [appellanten] die opheffing vorderen om met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat zich een grond voor opheffing van het beslag voordoet. De regel dat de kortgedingrechter zijn beslissing dient af te stemmen op de beslissing van de bodemrechter is in de onderhavige situatie niet van toepassing, omdat er nog geen uitspraak van een bodemrechter ligt die kracht van gewijsde heeft gekregen. De rechter moet beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, onder afweging van de wederzijdse belangen. [1] Bij de afweging van de wederzijdse belangen moet in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van zijn vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden betrokken. [2]
[appellant1] Energie heeft bij de vordering tot opheffing van het beslag geen belang
5.4.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [appellant1] Energie geen belang bij de vorderingen heeft omdat het beslag ten opzichte van haar geen doel heeft getroffen. Hiertegen hebben [appellanten] geen bezwaren gericht. Ook het hof is van oordeel dat bij de vordering tot opheffing van het gelegde beslag ten laste van [appellant1] Energie geen belang bestaat. In zoverre is die vordering van [appellanten] dus ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
De beoordeling of het beslag ten laste van WeMeVe en [appellant3] moet worden opgeheven
5.5.
De vraag of het beslag ten laste van WeMeVe en [appellant3] moet worden opgeheven, vergt allereerst een nadere blik op de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
5.6.
Energy under Control baseert haar vordering waarvoor zij beslag heeft gelegd op de stelling dat [appellant1] Energie de huurovereenkomst en de O&M-overeenkomst hebben opgezegd en daarom een opzegvergoeding zijn verschuldigd. Hiervoor zijn volgens Energy under Control WeMeVe en [appellant3] als beherend vennoten mede aansprakelijk.
5.7.
[appellanten] hebben hiertegen allereerst naar voren gebracht dat [appellant3] geen beherend vennoot is van [appellant1] Energie en dat Energy under Control (mede) daarom jegens [appellant3] geen aanspraak kan maken op de gevorderde beëindigingsvergoeding. Het hof kan dit binnen het bestek van dit kort geding echter niet met voldoende zekerheid vaststellen. Dat komt omdat Energy under Control erop heeft gewezen dat uit het handelsregister blijkt dat [appellant3] wel beherend vennoot is en dat hij door het namens de vennootschap naar buiten treden, wordt gezien als beherend vennoot. [appellanten] hebben hierop niet gereageerd. Zij hebben geen toelichting gegeven over de vermelding van [appellant3] in het uittreksel van het handelsregister. Overtreedt een commanditaire vennoot het in artikel 20 lid 2 WvK neergelegde beheersverbod dan wordt hij hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden en verbintenissen van de C.V. Deze sanctie is weliswaar niet altijd gerechtvaardigd en de Hoge Raad heeft een aantal uitzonderingen aangenomen, maar ook hierop zijn [appellanten] niet ingegaan. Daarom zal het hof er voor de beoordeling in dit kort geding voorshands van uitgaan dat [appellant3] naast [appellant1] Energie beiden door Energy under Control kunnen worden aangesproken.
5.8.
Volgens [appellanten] zijn de overeenkomsten waarop Energy under Control de opzegvergoeding baseert niet gesloten omdat er geen wilsovereenstemming bestond. [appellant1] Energie was namelijk in de veronderstelling dat er sprake was van een MLOEA-situatie, wat voor haar een essentieel punt was.
5.9.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm gebeuren en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Het antwoord op de vraag of tussen Energy under Control en [appellant1] Energie overeenkomsten zijn gesloten, is afhankelijk van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en de betekenis die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (artikelen 3:33 en 3:35 BW). [appellant1] Energie heeft zowel het document “Huurovereenkomst (...) inzake de huur van een dakgebonden PV-systeem” als het document “O&M-overeenkomst (...) Inzake een 0,7001 MW fotovoltaïsche installatie (PV-systeem)” als contractspartij ondertekend. In deze documenten staat [appellant1] Energie als verhuurder respectievelijk opdrachtgever vermeld. Ook wordt benoemd dat hierin de voorwaarden die van toepassing zijn op de verhuur van het PV-systeem respectievelijk op de opdracht schriftelijk worden vastgelegd. Partijen hebben vervolgens ook op basis van de in de documenten vermelde afspraken werkzaamheden verricht en facturen gestuurd. Gelet op dit alles is niet summierlijk gebleken dat er tussen Energy under Control en [appellant1] Energie geen overeenkomsten zijn gesloten, zoals neergelegd in de twee documenten. Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben [appellanten] toegelicht dat zij dit argument niet langer handhaven, althans dat het ze eigenlijk om het hierna te bespreken argument te doen is.
5.10.
Een volgend argument van [appellanten] is dat de overeenkomsten vernietigd zijn op grond van bedrog, dwaling en/of dat er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk.
5.11.
Het hof acht het niet aannemelijk dat het beroep van [appellanten] op de regeling van de oneerlijke handelspraktijk opgaat. Deze regels zijn van toepassing op handelaren jegens consumenten. [appellant1] Energie is geen consument en heeft haar beroep op reflexwerking (voor zover dat mogelijk zou zijn) onvoldoende toegelicht met de enkele opmerking dat [appellant3] de (beperkte) kennis van een consument heeft.
5.12.
Wat betreft het beroep van [appellanten] op bedrog zijn de ontwikkelingen in de bodemprocedure van belang. Hoewel Energy under Control betwist dat sprake is van bedrog heeft de kantonrechter in de bodemprocedure in een tussenvonnis van 27 november 2024 geoordeeld dat het beroep van [appellant1] Energie op bedrog slaagt. In het tussenvonnis staat dat Energy under Control opzettelijk onjuiste mededelingen over MLOEA heeft gedaan met de opzet om [appellant1] Energie tot het aangaan van de huurovereenkomst en de O&M-overeenkomst te bewegen. De kantonrechter heeft overwogen dat Energy under Control wist dat [appellant1] Energie met haar in zee ging vanuit de wens om de opbrengsten van het PV-systeem en daarmee haar inkomsten te optimaliseren, in de door Energy under Control gevoerde verwachting dat een en ander mede zou worden bereikt door MLOEA. In het tussenvonnis wordt geoordeeld dat de door Energy under Control gevorderde opzegvergoedingen niet toewijsbaar zijn en dat – in verband met het geslaagde beroep op vernietiging van de overeenkomsten wegens bedrog – moet worden beoordeeld wat de waarde is van de door Energy under Control geleverde prestaties. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om te kunnen beslissen over de waarde die aan de prestaties van Energy under Control moet worden toegekend.
5.13.
De omstandigheid dat de kantonrechter in de bodemprocedure heeft geoordeeld dat er geen recht bestaat op de door Energy under Control gevorderde opzegvergoedingen weegt mee in de uit te voeren belangenafweging. Gelet op wat de kantonrechter heeft overwogen hebben [appellanten] summierlijk onderbouwd dat er geen aanspraak bestaat op de opzegvergoedingen. Dat neemt niet weg dat er dan nog steeds een vordering kan bestaan van Energy under Control uit hoofde van de waarde van de door haar geleverde prestaties op grond van artikel 6:210 lid 2 BW. Dit is ook in het tussenvonnis in de bodemprocedure aan de orde gekomen. [appellanten] hebben hierover naar voren gebracht dat [appellant1] Energie een bedrag van € 21.727,13 heeft betaald aan onderhoudskosten terwijl de waarde van de door Energy under Control verrichte prestaties neerkomt op een bedrag van € 2.735,81 voor het uitvoeren van één onderhoudsbeurt. Volgens [appellanten] zou het in het licht van het bedrog ook niet redelijk zijn dat Energy under Control aanspraak maakt op enige vergoeding. In reactie hierop heeft Energy under Control niet voldoende duidelijk toegelicht wat de waarde van de door haar verrichte prestaties zou zijn en dat haar vordering in ieder geval hoger is dan het bedrag van € 21.727,13 dat [appellant1] Energie al stelt te hebben betaald, althans dat haar vordering in de buurt komt van het bedrag waarvoor zij de beslagen heeft gelegd en die zij in de bodemprocedure vordert. Energy under Control heeft nog wel aangevoerd dat na een geslaagd beroep op vernietiging van de huurovereenkomst en de O&M-overeenkomst de overeenkomst van 2020 herleeft. Dit betreft een nieuw argument dat in de memorie van antwoord niet naar voren is gebracht. Er is niet gesteld dat sprake is van een gerechtvaardigde uitzondering op de tweeconclusieregel. Daarom gaat het hof daaraan voorbij. Ook als dat anders zou zijn, is inhoudelijk echter niet toegelicht waarom dit tot een vorderingsrecht leidt. Er is ook niet gebleken dat in de bodemprocedure een daarop gerichte vordering is ingesteld.
5.14.
Bij de beoordeling van de opheffingsvraag weegt verder mee dat Energy under Control er belang bij heeft om met de door haar gelegde conservatoire beslagen te waarborgen dat verhaal mogelijk zal zijn, als een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak (al dan niet in al aangekondigde hoger beroep) alsnog zal worden toegewezen. Volgens Energy under Control heeft opheffing tot gevolg dat zij kan fluiten naar haar geld.
5.15.
Hiertegenover staat (naast de hiervoor al besproken summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering, althans tot het gevorderde bedrag) de omstandigheid dat het beslag onder WeMeVe doel heeft getroffen voor een bedrag van € 113.940,15 (zie 3.9). Gelet op de omvang van het beslag kan worden aangenomen dat dit een impact heeft op de bedrijfsvoering van WeMeVe. Dat dit ook het geval zou zijn voor het ten laste van [appellant3] gelegde beslag is onvoldoende duidelijk. Het beslag ten laste van [appellant3] heeft immers slechts doel getroffen voor een bedrag van € 2.162,60 en [appellant3] heeft niet toegelicht waarom dit ten opzichte van hemzelf onevenredig belastend is. Hoewel het beslag enige belemmering zal opleveren, heeft [appellant3] niets toegelicht over zijn inkomens- en vermogenspositie. Er is op de mondelinge behandeling bij het hof wel een algemene opmerking gemaakt dat [appellant3] geld moest lenen, maar daarbij is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen WeMeVe en [appellant3] . Deze algemene opmerking volstaat in dit verband dus niet. Dat [appellant3] een zwaarwegend belang heeft bij opheffing is dus niet gebleken.
5.16.
De belangen afwegend komt het hof gelet op het voorgaande in de gegeven omstandigheden tot de conclusie dat het ten laste van WeMeVe gelegde beslag moet worden opgeheven.
De conclusie
5.17.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het bestreden vonnis deels vernietigen en het onder WeMeVe gelegde beslag opheffen.
5.18.
Omdat Energy under Control in de procedure tegen WeMeVe hoofdzakelijk in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof Energy under Control in de proceskosten van WeMeVe veroordelen, zowel in hoger beroep als bij de voorzieningenrechter. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
In de procedure tussen [appellant1] Energie en [appellant3] tegen Energy under Control krijgen [appellant1] Energie en [appellant3] ongelijk en zal het hof [appellant1] Energie en [appellant3] in de proceskosten van Energy under Control veroordelen. Aangezien niet is gebleken dat Energy under Control hiervoor ten opzichte van de procedure met WeMeVe afzonderlijke kosten heeft moeten maken, begroot het hof deze kosten op nihil.
5.19.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 4 maart 2024, behalve de beslissing onder 5.1 voor zover het WeMeVe betreft en behalve de beslissing onder 5.2 die hierbij worden vernietigd en beslist:
heft het door Energy under Control ten laste van WeMeVe gelegde conservatoire derdenbeslag op
6.2.
veroordeelt Energy under Control tot betaling van de volgende proceskosten van WeMeVe tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 688,- aan griffierecht
€ 1.107,- aan salaris van de advocaat van WeMeVe
en tot betaling van de volgende proceskosten van WeMeVe in hoger beroep:
€ 798,- aan griffierecht
€ 112,37 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Energy under Control
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van WeMeVe (2 procespunten x appeltarief II, waarbij geen vergoeding wordt toegekend voor de eerste mondelinge behandeling)
6.3.
veroordeelt [appellant1] Energie en [appellant3] in de proceskosten van Energy under Control in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot deze kosten op nihil,
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.1 en 6.2 uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, S.M. Evers en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.

Voetnoten

1.vgl. HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105, HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5529
2.HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:599
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853