ECLI:NL:GHARL:2025:328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23/2316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verliesverrekeningsbeschikking en belastingrente door belanghebbende B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2015, waarbij belanghebbende bezwaar maakte tegen de belastingrente die door de Inspecteur was opgelegd. De Inspecteur had een verliesverrekeningsbeschikking afgegeven, waarbij het verlies van 2016 werd verrekend met de belastbare winst van 2015. Belanghebbende stelde dat de verliesverrekeningsbeschikking ook een impliciete beslissing over de belastingrente voor 2015 inhield, en dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten die ook de belastingrente omvatte. De Inspecteur betwistte dit en verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen impliciete beschikking over de belastingrente was en de vaststellingsovereenkomst geen afspraken over de belastingrente bevatte. Het Hof oordeelde echter dat de Rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep ten onrechte had verlengd, en kende belanghebbende een schadevergoeding toe voor immateriële schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2316
uitspraakdatum: 21 januari 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2023, nummer AWB 22/1825, ECLI:NL:RBNNE:2023:1983, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015, met dagtekening 23 maart 2019, een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 288.048. Bij beschikking is een bedrag van € 14.116 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft dat bezwaar, bij wijze van compromis, per e-mail van 24 december 2019 ingetrokken.
1.3.
De Inspecteur heeft bij verliesverrekeningsbeschikking van 8 februari 2020 (de verliesverrekeningsbeschikking) de aanslag Vpb 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 288.048 en een belastbaar bedrag van nihil. De belastbare winst van het jaar 2015 is daarbij geheel verrekend met een verlies van belanghebbende uit 2016.
1.4.
De verliesverrekeningsbeschikking heeft geleid tot een teruggave van Vpb van € 62.011. De door de Inspecteur in rekening gebrachte belastingrente van € 14.116 is daarbij volledig in stand gebleven.
1.5.
Belanghebbende heeft op 20 februari 2020 (opnieuw) bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek van belanghebbende om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade afgewezen.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Leeuwarden op 24 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde [naam2] , alsmede [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is naar Nederlands recht opgericht op 14 november 2000. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaken.
2.2.
De Inspecteur heeft de onder het procesverloop genoemde aanslag Vpb 2015 met beschikking belastingrente opgelegd. Belanghebbende heeft bij brief van 16 april 2019 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
2.3.
In de periode van september 2019 tot en met december 2019 is, zowel per e-mail als telefonisch, uitvoerig contact geweest tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur over de vraag of de afwaardering van het stuk grond in [land] en het valutaverlies dat daarmee in verband staat ten laste van de fiscale winst mag worden gebracht. In deze periode zijn door beide partijen compromisvoorstellen gedaan.
2.4.
In de e-mail van 4 november 2019, verstuurd door de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur, staat voor zover hier relevant het volgende:
“Naar aanleiding van ons constructieve gesprek vandaag heb ik met belastingplichtige overlegd over een compromis aangaande de bezwaarprocedure tegen de aanslagen vennootschapsbelasting 2015 en 2016.
(. . .)
Compromis
Voor 2015 trekt belastingplichtige het bezwaar in, waarbij voor 2016 de lagere bedrijfswaardering als in bijgaande Excel-sheet berekend, plaats zal vinden.
Koersresultaat
In de Excel-sheet ontvangt u mijn berekeningen van het koersresultaat. Hieruit blijkt een koersverlies toerekenbaar aan Nederland ter hoogte van € 1.046.201. Dit ontstaat doordat in dit voorbeeld het initiële eiland 50% wordt afgewaardeerd. Mogelijk is het ondergelopen eiland nog minder waard, daarvoor zou een taxatie nodig zijn. Daarin zal dan nog rekening worden gehouden met dat het gaat om een land met veel politieke onzekerheden en onbetrouwbaarheid van de waterstand. Een lastige waardebepaling lijkt mij.
Gevolgen heffing
In de Excel-sheet geef ik in een ander tabblad het effect op het belastbaar bedrag weer. In dit voorstel blijft de correctie voor 2013, 2014 en 2015 ongewijzigd. Wel zal het verlies in 2016 door carry back verrekend worden met de winsten van 2015 en met de winsten in de toekomst. De aanslag vennootschapsbelasting 2014 blijkt dan nog overeind met een bedrag van de aanslag ter hoogte van € 18.555."
In het Excelbestand dat bij de e-mail is gevoegd staat voor zover hier relevant het volgende:
“ [belanghebbende] B.V.
Belasting en te betalen
Belastbare winst Correctie Belastbaar bedrag Verliesverrekening
2013 - 261.294 261.191 0
2014 - 83.334 156.037 72.703
2015 132.011 156.037 288.048 - 288.048
2016 15.520 - 890.164 - 905.684
Bedrag Voorlopige Belastingrente Aanslagbedrag Vermindering
aanslag aanslag
2013 0 0 0
2014 14.540 4.015 18.555 0
2015 0 0 76.127 76.127
2016 36.950 - 3.104 5.034 41.984 41.984
Te verrekenen verlies 2016 617.636.''
2.5.
In de uitgewisselde e-mails op 24 december 2019 staat het volgende:
E-mail (hierna: e-mail 1) van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur:
“Hierbij ontvang je de nieuwe berekeningen, de koers zal lager uitvallen dan in het eerste voorstel, omdat we vastgesteld hebben dat de historische koers 0,21 euro = 1 peso wordt. Zie daarvoor ook bijgaande Excel-sheet, waarin ik dit verwoord en berekend heb. De kostenpost (negatief valutaresultaat) als gevolg van deze lagere bedrijfswaardering bedraagt dan € 845.612"
In het Excelbestand dat bij de e-mail is gevoegd staat voor zover hier relevant het volgende:
"
[belanghebbende] B.V.
Belasting en te betalen
Belastbare winst Correctie Belastbaar bedrag Verliesverrekening
2013 - 261.294 261.191 0
2014 - 83.334 156.037 72.703
2015 132.011 156.037 288.048 - 288.048
2016 15.520 - 689.575 - 705.095
Bedrag Voorlopige Belastingrente Aanslagbedrag Vermindering
aanslag aanslag
2013 0 0 0
2014 14.540 4.015 18.555 0
2015 0 0 76.127 76.127
2016 36.950 - 3.104 5.034 41.984 41.984
Te verrekenen verlies 2016 417.047.''
E-mail (hierna: e-mail 2) van de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende:
''Jouw Excel-bestand bevat een correctie uitwerking voor de bepaling van de belastbare winst 2016. Ik zal de aanslag Vpb 2016 als volgt herzien:
Vastgestelde belastbare winst (incl. een vrijval van de HIR) € 171.557
Valutaresultaat € 845.612 (neg)
Herziene belastbare winst € 674.055 (neg)
Graag verneem ik of jij hiermee instemt.
Daarnaast verzoek ik jou het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2015 in te trekken (dat kan in dezelfde e-mail (...) .''
E-mail (hierna: e-mail 3) van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur:
“Ik stem met de schikking in. Het bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2015 trek ik om die reden dan ook bij deze in.
Wellicht ten overvloede: Verder gaat belastingplichtige er vanuit dat de herziene negatieve belastbare winst (verliezen) van 2017 middels de wettelijke regelingen omtrent carry back en carry forward verrekend worden. Eerst carry back met de winsten van 2015 en de rest middels carry forward tot en met 2025 met winsten die dan vallen (eerst 2017 dan 2018 etc.).
Mocht jij hier andere ideeën bij hebben dan hoor ik het graag.
Belastingplichtige stuurt jou ook nog een akkoord voor de volledigheid.”
E-mail (hierna: e-mail 4) van belanghebbende aan de Inspecteur:
"Ik kan mij goed vinden in het bijgaande compromis en de voorwaarden die u hebt afgesproken met [naam5] m.h.t. de herziening van de belastingclaim richting [belanghebbende] bv. (... ) "
2.6.
De Inspecteur heeft bij verliesverrekeningsbeschikking van 8 februari 2020 het verlies van 2016 voor zoveel mogelijk verrekend met de belastbare winst van belanghebbende over 2015, en de aanslag Vpb 2015 van belanghebbende verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil. Het bedrag van de bij aanslagregeling over 2015 vastgestelde belastingrente is daarbij niet gewijzigd.
2.7.
In zijn e-mail van 13 februari 2020 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur geschreven:
“Beste (…),
Belastingplichtige heeft de verliesverrekeningsbeschikking vennootschapsbelasting 2015 ontvangen. Hierop is tot zijn verrassing de belastingrente ter hoogte van € 14.116 niet verminderd. In de meegestuurde excel sheets over de belastinggevolgen bij het totstandkomen van de beschikking was de belastingrente ook verminderd. De aanslag vennootschapsbelasting 2014 blijft dan overeind was de conclusie en die is reeds betaald.
Had jij in beeld dat de belastingrente overeind zou blijven voor 2015 bij het treffen van de schikking? Beoogde je dat?”
2.8.
De Inspecteur heeft daarop per e-mail van 14 februari 2020 aan de gemachtigde – voor zover hier van belang – geantwoord:
“Beste (…)
Eerlijk gezegd heb ik geen seconde stilgestaan bij de belastingrente. In mijn e-mail van 24 december 2019 heb ik mij ook niet uitgelaten over de belastingrente (ik heb alleen aangegeven dat de belastbare winst 2016 correct was berekend).
Als ik het goed zie, schuilt het probleem erin dat de excel-uitwerking op het punt van de belastingrente afwijkt van de wettelijke regeling. Ik zie geen mogelijkheid deze onaangename verrassing (…) te verzachten. De belastingrente immers conform de wettelijke bepalingen vastgesteld en is er geen schending is van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur die tot een andere uitkomst noopt. ”
2.9.
Op 20 februari 2020 heeft belanghebbende (opnieuw) bezwaar gemaakt. In zijn e-mail van 21 april 2020 heeft de gemachtigde daarover aan de Inspecteur geschreven:
“Om tot een afspraak te komen voor een hoorgesprek inzake het bezwaar van [belanghebbende] B.V. ontvangt dit bericht. Bij voorkeur een fysieke bijeenkomst in een goed ventilerende ruimte tegen evt. aerosol. Wanneer is dat weer mogelijk bij de Belastingdienst?”
2.10.
Daarop heeft de Inspecteur bij e-mailbericht van 30 april 2020 aan de gemachtigde laten weten:
“Het is momenteel voor medewerkers van de belastingdienst niet toegestaan om fysieke hoorgesprekken te organiseren. Dit is locatie onafhankelijk. Er wordt gewerkt aan een plan om weer veilig fysieke bijeenkomsten plaats te kunnen laten vinden, maar een concrete ingangsdatum naar aanleiding hiervan kan ik u niet geven.
Gelet hierop zijn er m.i. 2 opties:
1. het hoorgesprek wordt uitgesteld. We spreken bijvoorbeeld af om bijvoorbeeld eind mei weer contact te hebben om te kijken of er dan mogelijkheden zijn om een fysiek hoorgesprek te plannen.
2. telefonisch horen.
Graag hoor ik waar uw voorkeur naar uit gaat.”
En in de e-mail van 28 mei 2020:
“Met betrekking tot de mogelijkheden om fysiek hoorgesprekken te organiseren, kan ik u het volgende mededelen.
Momenteel wordt het belastingdienst kantoor Groningen ingericht conform de richtlijnen en mogelijkheden van de ‘anderhalvemetersamenleving’. Thuiswerken blijft voor de medewerkers van de belastingdienst echter voorlopig nog de norm.
Er is nog geen zicht op welke termijn er mogelijkheden zijn om veilig fysieke hoorgesprekken te organiseren.
Gelet op het bovenstaande, verzoek ik u om aan te geven of u het hoorgesprek wenst uit te stellen of gebruik wilt maken van de mogelijkheid om telefonisch te horen.”
2.11.
Daarop heeft de gemachtigde aan de Inspecteur in een e-mail van 29 mei 2020 bericht:
“Ik wens het dan verder uit te stellen. Ik vind juiste ventilatie belangrijk, ook al is dat nog geen uitgesproken richtlijn van het RIVM. Gelet op het weer kunnen we wat mij betreft ook buiten een hoorgesprek houden met inachtneming van de 1,5 m.”
2.12.
In zijn e-mail van 4 juni 2020 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur onder meer geschreven:
“Met deze e-mail geef ik aan dat ik geen bezwaar maak tegen verlenging van de behandeltermijn van het bezwaar tegen de beschikking vennootschapsbelasting 2015 voor [belanghebbende] B.V.
Zoals besproken: U geeft het aan mij door zodra we gehoord kunnen worden op locatie bij de Belastingdienst (bij voorkeur). Ik geef u aan wanneer het horen telefonisch zal plaatsvinden (momenteel bij voorkeur niet).”
2.13.
Op 16 november 2021 is belanghebbende door de Inspecteur uitgenodigd voor een hoorgesprek op 13 januari 2022. De hoorzitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 20 januari 2022, waarna de Inspecteur op 4 maart 2022 bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep van belanghebbende van 7 april 2022 bij uitspraak van 17 mei 2023 ongegrond verklaard en het verzoek van belanghebbende om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade afgewezen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is primair of het bezwaar van belanghebbende van 20 februari 2020 door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Subsidiair is in geschil of belanghebbende met betrekking tot de reikwijdte van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald, als gevolg waarvan belanghebbende de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst kan vorderen en de intrekking van het bezwaar op 24 december 2019 om die reden als niet gedaan moet worden beschouwd. Tot slot is het oordeel van de Rechtbank over de vergoeding van geleden immateriële schade in geschil.
3.2.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de verliesverrekeningsbeschikking tevens een impliciete beschikking tot handhaving van de belastingrente inhoudt waartegen belanghebbende tijdig in bezwaar is gekomen. Verder stelt belanghebbende dat de vaststellingsovereenkomst tevens een compromis omvat ten aanzien van de belastingrente met betrekking tot het jaar 2015, in die zin dat deze belastingrente ook zou worden teruggebracht tot nihil. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat het compromis niet mede ziet op deze belastingrente heeft belanghebbende gedwaald op grond waarvan zij de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst inroept en de intrekking van haar bezwaar daardoor geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot het verzoek om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade stelt belanghebbende dat de Rechtbank de redelijke termijn van behandeling van het bezwaar en beroep in het onderhavige geval ten onrechte heeft verlengd met één jaar en zes maanden.
3.3.
De Inspecteur stelt dat in de verliesverrekeningsbeschikking niet impliciet een beslissing over de belastingrente kan worden gelezen, zodat het bezwaar, voor zover het tegen de verliesverrekeningsbeschikking is gericht, terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verder is bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst alleen een afspraak gemaakt over de omvang van het voor het jaar 2016 vast te stellen verlies van belanghebbende. Er is geen afspraak gemaakt over de belastingrente voor het jaar 2015 in geval van terugwenteling van het bij compromis vastgestelde verlies 2016 naar het jaar 2015. Wat betreft de rechtsbescherming is het van belang dat belanghebbende bij de totstandkoming van het compromis werd vertegenwoordigd door een professioneel gemachtigde. Van schending van artikel 6 van het EVRM is geen sprake. Het compromis is uitgevoerd conform de tussen partijen gemaakte afspraak. Als belanghebbende iets anders heeft beoogd dan had zij dat aan de Inspecteur kenbaar moeten maken. Ten aanzien van de redelijke termijn van behandeling van het bezwaar en beroep is de Inspecteur van oordeel dat de Rechtbank deze in verband met de omstandigheden ten kantore van de Belastingdienst als gevolg van de coronacrisis, terecht heeft verlengd met één jaar en zes maanden.

4.Beoordeling van het geschil

Impliciete beschikking?
4.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 21 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) bij beschikking van 8 februari 2020 het verlies van 2016 voor zoveel mogelijk verrekend met de belastbare winst van belanghebbende over 2015. Blijkens het tweede lid van artikel 21 van de Wet Vpb kunnen rechtsmiddelen tegen de verliesverrekeningsbeschikking zich uitsluitend richten tegen in de artikelen 20 en 20a van de Wet Vpb vermelde wijzen van verrekenen van het verlies.
4.2.
De ter zake van de aanslag Vpb over het jaar 2015 verschuldigde belastingrente is conform artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op 23 maart 2019 bij beschikking door de Inspecteur vastgesteld. In artikel 30fe van de AWR is bepaald dat geen belastingrente wordt vergoed bij de vermindering van een aanslag of een navorderingsaanslag als gevolg van de achterwaartse verrekening van een verlies van een volgend jaar. Met deze regeling heeft de wetgever voorzien in een uitputtende regeling die erop neerkomt dat in situaties van achterwaartse verliesverrekening geen recht bestaat op de vergoeding van rente, ook niet in de vorm van schadevergoeding op grond van art. 8:73 Awb (vgl. HR 24 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:751). Hieruit volgt dat, anders dan belanghebbende stelt, de verliesverrekeningsbeschikking geen impliciete beschikking tot vaststelling (handhaving) van de belastingrente voor het jaar 2015 omvat. Die handhaving volgt immers rechtstreeks uit de wet en wordt niet bij beschikking vastgesteld. Uit het wettelijk systeem volgt ook dat de wetgever niet kan hebben beoogd belastingplichtigen in een geval als het onderhavige een rechtsingang te bieden om het bedrag aan belastingrente (opnieuw) ter discussie te stellen.
Maakt een afspraak over de belastingrente 2015 deel uit van het gesloten compromis?
4.3.
Het tussen partijen tot stand gekomen compromis is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu er tussen partijen verschil van inzicht bestaat over hetgeen tussen partijen is overeengekomen, zal het Hof eerst aan de hand van het Haviltex-criterium, dat wil zeggen naar de bedoeling van de partijen, hun verklaringen en gedragingen en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten, de omvang van hetgeen werd overeengekomen duiden.
4.4.
Het Hof stelt vast dat het geschil dat partijen verdeeld hield de (af)waardering betrof van een aan belanghebbende toebehorend stuk grond in [land] . De aan de vaststellingsovereenkomst voorafgaande discussies tussen belanghebbende en de Inspecteur richtten zich ook steeds uitsluitend op die afwaardering (inclusief koersresultaat) en het aanslagjaar waarin deze afwaardering fiscaal in aanmerking zou worden genomen. Dit heeft ertoe geleid dat voor het jaar 2016 door de Inspecteur voor belanghebbende overeenkomstig het compromis een fiscaal verlies is vastgesteld van € 674.055.
4.5.
Als gevolg van het op grond van het compromis voor het jaar 2016 door de Inspecteur vast te stellen verlies werd een deel van het verlies verrekend met de voor het jaar 2015 voor belanghebbende vastgestelde belastbare winst. De wettelijke systematiek brengt met zich dat in een zodanig geval het bedrag van de eerder voor het jaar 2015 in rekening gebrachte belastingrente niet wordt verminderd (4.2).
4.6.
In geen van de tot het dossier behorende stukken of correspondentie is tussen partijen expliciet een afwijkende behandeling van de belastingrente 2015 besproken, wel wat de gevolgen zijn van het overleg voor het voor de betreffende jaren vast te stellen belastbare bedrag. In zijn e-mail van 4 november 2019 schrijft de gemachtigde aan de Inspecteur onder meer:
“In de Excel-sheet geef ik in een ander tabblad het effect op het belastbaar bedrag weer. In dit voorstel blijft de correctie voor 2013, 2014 en 2015 ongewijzigd. Wel zal het verlies in 2016 door carry back verrekend worden met de winsten van 2015 en met de winsten in de toekomst.”
Daarbij merkt het Hof op dat het opvalt dat in het bijgevoegde overzicht (Excel-sheet) van de gemachtigde van 4 november 2019 (en later eveneens in E-mail 1 van 24 december 2019) voor de jaren 2014 en 2016 wel een uitsplitsing is gemaakt voor het voor die jaren te betalen bedrag van de aanslag in Vpb en belastingrente waarop ook de ‘vermindering‘ (2016) ziet, maar dat voor het jaar 2015 alleen het gezamenlijk bedrag van de te betalen vennootschapsbelasting en belastingrente is vermeld. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat hij in het Excelbestand bewust, en zonder de Inspecteur daarin te kennen, de belastingrente op ‘0’ heeft gezet en dit zo probeerde mee te trekken in het compromis. Bij gebreke van een expliciete opmerking van (de gemachtigde van) belanghebbende over een vermindering van de belastingrente voor het jaar 2015 behoefde de Inspecteur onder deze omstandigheden er niet op bedacht te zijn dat belanghebbende mogelijk meende dat het te sluiten compromis mede daarop zou zien.
Sterker, de gemachtigde (een fiscaal deskundige) vermeldt in zijn e-mail van 24 december 2019 (E-mail 3) voor het (latere) jaar 2017 juist dat de herziene negatieve belastbare winst (verliezen) van dat jaar middels de wettelijke regelingen omtrent carry back en carry forward verrekend dienen te worden. Onderdeel van de wettelijke regeling omtrent carry-back is dat het bedrag van eerder in rekening gebrachte belastingrente daardoor niet wordt verminderd, waarmee de gemachtigde van belanghebbende bekend mag worden verondersteld. Indien het van de zijde van belanghebbende de bedoeling zou zijn geweest de belastingrente voor het jaar 2015 mede in het compromis te begrijpen, had het op de weg van belanghebbende gelegen zulks uitdrukkelijk en met zoveel woorden in de onderhandelingen aan de orde te stellen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat beoordeelt naar de maatstaf zoals bedoeld in 4.3, de tussen belanghebbende en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst niet mede een compromis inhoudt over een vermindering van de belastingrente 2015 naar nihil.
4.8.
Voor dat geval beroept belanghebbende zich op dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst als bedoeld in artikel 6:228 BW, op grond waarvan zij de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst inroept en de intrekking van haar bezwaar daardoor geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden.
4.9.
Het beroep van belanghebbende op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling slaagt niet. Voor zover belanghebbende heeft gedwaald, is zulks niet te wijten aan een inlichting van de Inspecteur. Ook is niet aannemelijk geworden dat de Inspecteur wist of behoorde te weten dat de belastingrentevermindering 2015 voor belanghebbende van (kennelijk groot) belang was. Zoals hiervoor vermeld is de bedoelde belastingrentevermindering in de onderhandelingen nimmer expliciet door belanghebbende aan de orde gesteld. Bedacht moet worden dat de discussie tussen partijen zich steeds heeft toegespitst op de vaststelling van de omvang van de afwaardering van het stuk grond in [land] en op de vraag in welk jaar die afwaardering fiscaal in aanmerking zou worden genomen. Evenmin is de Inspecteur ervan uitgegaan dat het gesloten compromis mede een afspraak over de behandeling van de belastingrente 2015 inhield (2.8). Voor zover belanghebbende heeft gedwaald met betrekking tot de inhoud van de vaststellingsovereenkomst dient deze dwaling voor rekening van – de deskundig vertegenwoordigde – belanghebbende te blijven.
4.10.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de Inspecteur het ‘bezwaar’ van belanghebbende van 20 februari 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Overschrijding redelijke termijn
4.11.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. In dit geval is sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) één jaar en drie maanden. De Rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat de duur van de redelijke termijn in verband met de, als bijzondere omstandigheid aan te merken, coronacrisis in dit geval dient te worden verlengd met één jaar en zes maanden.
4.12.
In zijn arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, oordeelde de Hoge Raad onder meer als volgt:
“De uitbraak van het coronavirus in 2020 mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de termijn van berechting van – in dit geval – twee jaar die in de regel als redelijk is aan te merken. Dit wordt niet anders doordat in verband met die uitbraak gerechtsgebouwen een aantal maanden waren gesloten en verdaagde zittingen opnieuw moesten worden gepland. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld (…) indien partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met de uitbraak van dit virus waren gesloten (de periode 17 maart 2020 tot en met 10 mei 2020) en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland.”
4.13.
Mutatis mutandis heeft hetzelfde te gelden voor de behandeling van het bezwaar. Uit de stukken van het geding (2.9 tot en met 2.13) blijkt niet dat belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorgesprek in de periode van sluiting van de belastingkantoren, zodat niet op deze grond een verlenging van de duur van de redelijke termijn kan worden gebaseerd.
4.14.
Evenmin vormt de enkele instemming van belanghebbende met (verder) uitstel voor het doen van uitspraak op bezwaar een bijzondere omstandigheid voor verlenging van de redelijke termijn (zie onder meer HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:826). De Inspecteur heeft ook overigens geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.
4.15.
Een en ander voert tot de conclusie dat de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met één jaar en drie maanden. Op die grond heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor geleden immateriële schade van € 1.500. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de Inspecteur toe te rekenen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond, doch alleen voor zover het is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat aan belanghebbende geen vergoeding voor geleden immateriële schade toekomt.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het bij de Rechtbank en het Hof betaalde griffierecht te vergoeden (vgl. HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2.).
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 453,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting), wegingsfactor 0,25 en waarde per punt € 907) en € 453,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting), wegingsfactor 0,25 waarde per punt € 907), ofwel in totaal op € 907.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot de vergoeding voor geleden immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten,
– veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 1.500,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 907,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 365 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer, en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (M.G.J.M. van Kempen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.