In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 47 te [woonplaats], door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 396.000 per 1 januari 2021 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting van het Hof op 11 maart 2025 heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden, omdat bepaalde gegevens, zoals de KOUDV- en liggingsfactoren, niet zijn verstrekt. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met deze toezendplicht, omdat de relevante gegevens die beschikbaar waren, zijn verstrekt. Het Hof heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft gegeven over de wijze waarop de waarde is vastgesteld en dat de kennis en ervaring van de taxateur niet onder de toezendplicht valt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.