ECLI:NL:GHARL:2025:1293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.339.388/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkoming in de uitvoering van een installatieopdracht voor een koel- en luchtbehandelingsmachine

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Van Beek Kaas B.V. en Van den Brink Koeltechniek B.V. over de installatie van een koel- en luchtbehandelingsmachine. Van Beek heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. Van Beek stelt dat Van den Brink tekortgeschoten is in de uitvoering van de overeenkomst, omdat de machine niet naar behoren functioneerde na installatie. De rechtbank had de vordering van Van Beek afgewezen, maar Van Beek wil met het hoger beroep alsnog toewijzing van haar vordering. Het hof heeft in deze tussenuitspraak bepaald dat Van Beek de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van haar stellingen. Het hof heeft ook bepaald dat partijen nadere stukken moeten overleggen om de feiten rondom de installatie en de gebreken aan de machine verder te verduidelijken. De zaak betreft belangrijke aspecten van het civiele recht, waaronder de tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst en de verplichtingen van de opdrachtnemer. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het inbrengen van stukken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.388/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 283825
arrest van 4 maart 2025
in de zaak van
Van Beek Kaas B.V.,
die is gevestigd in Veenendaal,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
Van Beek,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen
Van den Brink Koeltechniek B.V.,
die is gevestigd in Kampen,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Van den Brink,
advocaat: mr. D. de Jong te Zeist.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Van Beek heeft met de dagvaarding van 19 maart 2024 hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel op 1 maart 2023, 5 juli 2023 en 20 december 2023 tussen partijen heeft gewezen. Na het aanbrengen van de zaak bij het hof heeft Van Beek een memorie van grieven (met producties) ingediend en Van den Brink een memorie van antwoord tevens memorie van eis in incidenteel appel. Van Beek heeft daarop gereageerd met de memorie van antwoord in incidenteel appel. Vervolgens heeft het hof een datum voor een mondelinge behandeling van de zaak bij het hof bepaald. Die heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Het verslag van die zitting (het proces-verbaal) is toegevoegd aan het dossier. Voorafgaand aan de zitting heeft Van Beek een ‘akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging van eis’ toegezonden. Van den Brink heeft bezwaar gemaakt tegen die eiswijziging. Het hof heeft hierover beslist dat de eiswijziging geweigerd wordt, behalve voor zover de eis daarin verminderd wordt. De akte met producties is (voor het overige) bij het dossier gevoegd. Partijen hebben het hof gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Van Beek heeft aan Van den Brink opdracht gegeven tot installatie van een koel- en luchtbehandelingsmachine. Deze opdracht is door Van den Brink aanvaard. Van Beek meent dat Van den Brink vervolgens tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Van Beek vordert dat Van den Brink veroordeeld wordt tot terugbetaling van de aanneemsom en tot vergoeding van de door haar geleden schade.
2.2.
De rechtbank heeft de vordering van Van Beek afgewezen. [1] Van Beek wil met haar hoger beroep bereiken dat de vordering alsnog wordt toegewezen. Ook Van den Brink heeft hoger beroep ingesteld. Van den Brink wil dat de vordering van Van Beek wordt afgewezen.
2.3.
Het hof kan in deze zaak nog geen definitieve beslissing nemen. Eerst zal Van Beek de gelegenheid krijgen voor nadere bewijslevering. Verder zal het hof partijen bevelen om nadere stukken in het geding te brengen. Deze beslissingen worden hieronder toegelicht. Daarbij wordt eerst een kort overzicht gegeven van de feiten.

3.De feiten

3.1.
Van Beek is een groothandel in kaas.
3.2.
Van den Brink is gespecialiseerd in de installatie van koel- en klimaattechnische installaties.
3.3.
Van Beek heeft in 2020 een tweedehands koel- en luchtbehandelingsmachine (hierna: de machine) gekocht van De Goey Kaas te Woerden.
3.4.
Van Beek heeft Van den Brink, met wie zij niet eerder zaken had gedaan, mondeling opdracht gegeven om de machine te installeren in het nieuwe pakhuis van Van Beek in Veenendaal. De opdracht omvatte ook het in bedrijf stellen en bedrijfsklaar maken van de machine. Deze opdracht is, ook mondeling, door Van den Brink aanvaard. Het elektrawerk voor de machine heeft Van Beek laten uitvoeren door Huibers Electra.
3.5.
In mei 2021 is Van den Brink gestart met de uitvoering van de werkzaamheden. Van den Brink heeft onder meer het leidingwerk van de machine gemonteerd. Een van de medewerkers van Van den Brink die bij de uitvoering betrokken was, is [naam1] (hierna: [naam1] ), die destijds als monteur in dienst was bij Van den Brink.
3.6.
Van den Brink heeft voor de werkzaamheden twee facturen gestuurd van in totaal € 38.954,75 (incl. btw). Het betreft een factuur van 2 maart 2021 van € 13.496,95 en een factuur van 29 juni 2021 van € 25.457,80. De facturen, die gericht zijn aan ‘Haalboom Kaas Veenendaal (lasbedrijf)’, zijn door Van Beek voldaan.
3.7.
Op een interne werkbon van Van den Brink die gedateerd is op 2 juli 2021, is onder meer vermeld (onder ‘Bevindingen monteur’):
“Installatie afgeperst en op 16 bar gezet, vanochtend nog 16 Bar. Gevacumeerd en gevuld Moet nog afgevuld worden.
R.V. Regelaar aan wand gezet boven deur moet nog op de juiste plek”
Onderaan het formulier staat de vraag ‘Vervolg ja / nee’; het antwoord ‘ja’ is omcirkeld.
3.8.
Op een interne werkbon van Van den Brink die gedateerd is op 14 juli 2021, is onder meer vermeld (onder ‘Bevindingen monteur’):
“Het opstarten LBK, R.V. meter defect + (…) defect dit doorgegeven, klant kijkt voor papieren, [naam2] besteld RV meter acc klant”
Onderaan het formulier staat de vraag ‘Vervolg ja / nee’; het antwoord ‘ja’ is omcirkeld. De genoemde afkorting ‘LBK’ staat voor ‘luchtbehandelingskast’. Met ‘ [naam2] ’ wordt gedoeld op een medewerker van Van den Brink. [2]
3.9.
Van Beek constateerde op enig moment tussen 12 juli 2021 en 4 augustus 2021 dat de machine een storing had. Daarop heeft Huibers Electra in opdracht van Van Beek het elektrawerk voor de machine gecontroleerd. Huibers Electra kwam tot de conclusie dat het door haar aangelegde elektrawerk goed functioneerde. Zij heeft vervolgens Meerterp Koeltechniek (hierna: Meerterp) gevraagd om onderzoek te doen.
3.10.
Op 4 augustus 2021 heeft Meerterp onderzoek uitgevoerd aan de machine. Meerterp constateerde dat de machine te weinig koudemiddel bevatte. Meerterp heeft daarover contact opgenomen met Van den Brink.
3.11.
Op diezelfde dag heeft [naam1] het koudemiddel bijgevuld. Het oliepeil in de compressor van de machine was op dat moment veel lager dan nodig was voor het goed functioneren van de machine. [naam1] heeft ook de olie bijgevuld.
3.12.
Op een interne werkbon van Van den Brink die gedateerd is op 4 augustus 2021, is onder meer vermeld:
“Het afvullen van de installatie, niet ingesteld dit doet Meerterp”
Onderaan het formulier is bij de vraag ‘Vervolg ja / nee’ geen antwoord ingevuld.
3.13.
Kort na de werkzaamheden van 4 augustus 2021 ontstonden er een of meer storingen in de machine. Het gaat daarbij (onder meer) om een storing vanwege de oliedruk.
3.14.
Meerterp en Huibers Electra hebben in opdracht van Van Beek geprobeerd om de storing op te lossen. Daarbij heeft Meerterp op enig moment na 4 augustus 2021 de oliedruksensor van de machine vervangen. Ook heeft Meerterp de machine ‘doorgespoeld’.
3.15.
Op 9 maart 2022 heeft installatiebedrijf Lek/Habo de machine in opdracht van Van Beek onderzocht. Het rapport dat Lek/Habo hierover heeft opgesteld, vermeldt onder meer: [3]

Conclusie:
Compressor op diverse punten schade opgelopen door een algemeen olie-smeringsprobleem, waarbij uiteindelijk de oliepomp ook defect is geraakt.
Compressor is niet meer te reviseren, economisch niet meer rendabel.
Tevens hebben wij gekeken naar de installatie van de gehele DX-koelinstallatie en valt ons op:
• Persgasleiding.
De centrale persgasleiding loopt vanaf het compressor-aggregaat recht omhoog naar het plafond en vervolgens door een dakdoorvoer in het buitendak. Hierin zijn geen ‘olie-trappen” opgenomen of als dubbele stijgleiding uitgevoerd.
• Terugslagklep heetgas-naverwarming.
De twee terugslagkleppen in de heetgas toevoerleidingen naar de naverwarmingsblokken zijn niet volgens de montage voorschriften van Danfoss gemonteerd. Deze zijn op een ongeoorloofde wijze gemonteerd qua in- & uittrede.
• Zuigleiding.
Na uittrede uit het verdamperblok loopt de zuigleiding een klein stukje verticaal naar beneden om vervolgens in een centrale zuigleiding uit te komen. Deze centrale zuigleiding ligt horizontaal gemonteerd, er zit geen afschot richting de dakdoorvoer in.
• Zuigleiding dakdoorvoering.
De zuigleiding heeft ter plaatse van de dakdoorvoering een verhoging, een zogenaamde “kattenrug”, waardoor de olie niet op natuurlijke wijze naar de compressor terug gevoerd kan worden. Het gehele gedeelte van de horizontaal liggende zuigleiding tot aan de kattenrug kan met olie vol komen te staan bij onvoldoende koudemiddel gasstroom.
• Montage- & Inbedrijfstellingsdocumenten
Tijdens montage en inbedrijfstelling dienen bepaalde handelingen uitgevoerd te worden welke geregistreerd staan in documenten, nml
Afpersen (drukproef) van de gemonteerde installatie : afpers-certificaat
Vacumeren van de gemonteerde installatie : vacumeer-certificaat
Het met koudemiddel vullen van de gemonteerde installatie : vul-certificaat
Inbedrijfstellen van de gemonteerde installatie :Inbedrijfstel-formulier
Op het inbedrijfstel-formulier dient weergegeven te zijn, bij aanwezigheid, de controle en instellingen van beveiligingen zoals bijvoorbeeld:
(…)
• Olienivo beveiligingen
• Thermische beveiligingen
Tevens wordt de mechanische en elektrische werking van de koelinstallatie gecontroleerd tijdens bedrijf zoals capaciteits-regeling, (onbelaste) aanloop, condensordruk-regeling, voldoende koudemiddel vulling, expansieventiel instellingen en thermische beveiligingen. Deze ingestelde en/of gemeten waardes en controle op de werking worden op het inbedrijfstelformulier weergegeven.
• Op basis van het schade-beeld aan de compressor is het naar alle waarschijnlijkheid een combinatie van hierbovengenoemde bevindingen zoals beschreven op pagina 5 en 6 met betrekking tot de DX koelinstallatie geweest die uiteindelijk tot deze schade geleid heeft.
Een aannemelijke oorzaak voor het ontbreken van de olie-smering kan worden gezocht in het koelleidingtechnische montage-ontwerp en dan met name, in de hierbovengenoemde punten betrekking hebbende op de persgas- en zuigleiding en de zuigleiding doorvoering, waarbij tevens één of meerdere (olie- en/of thermische) beveiligingen niet of niet tijdig gefunctioneerd hebben waardoor de compressor regeltechnisch gezien niet gestopt is met draaien en uiteindelijk definitief defect is geraakt.”
3.16.
Op 5 april 2022 hebben Van Beek en Van den Brink overleg gehad naar aanleiding van het rapport van Lek/Habo.
3.17.
Op 26 april 2022 heeft Van Beek Van den Brink per e-mail in gebreke gesteld. Van Beek heeft daarbij aan Van den Brink verzocht de machine te herstellen en weer in bedrijf te stellen, dit zonder dat daarvoor aan Van Beek verdere kosten in rekening worden gebracht.
3.18.
Op 28 april 2022 heeft Van den Brink per e-mail aan Van Beek bericht dat zij alleen bereid was ‘de bocht in de zuigleiding’ kosteloos aan te passen. Van den Brink liet weten dat zij niet bereid was de verdere werkzaamheden kosteloos uit te voeren.
3.19.
Van Beek heeft op 9 mei 2022 per brief aan Van den Brink laten weten dat zij de overeenkomst ontbindt, dit vanwege tekortkoming in de nakoming door Van den Brink.

4.Het oordeel van het hof

Wijze van behandeling van de grieven
4.1.
Het hof zal de grieven in het principale en het incidentele appel hieronder zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. Grief I in incidenteel appel – welke grief zich richt tegen de feitenvaststelling door de rechtbank – behoeft geen nadere bespreking. Het hof heeft de feiten hierboven namelijk opnieuw vastgesteld.
De vordering en het verweer
4.2.
Van Beek vordert in de eerste plaats terugbetaling van de aanneemsom. Volgens Van Beek heeft zij de overeenkomst ontbonden en is Van den Brink dan ook verplicht om de door haar ontvangen prestatie ongedaan te maken (zie artikel 6:271 BW). Daarnaast vordert Van Beek vergoeding van de schade die zij geleden heeft doordat Van den Brink tekortgeschoten is en de overeenkomst niet naar behoren heeft uitgevoerd. Van Beek vordert in hoger beroep – na vermindering van eis – betaling van in totaal € 168.292,93, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 april 2022. [4] Verder vordert zij vergoeding van € 2.830,33 voor buitengerechtelijke incassokosten, dit met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
4.3.
Volgens Van Beek is Van den Brink op de volgende punten tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen:
- ( (a) Ten eerste heeft Van den Brink de installatiewerkzaamheden niet deugdelijk afgerond. [5] Van den Brink heeft het werk opgeleverd op 9 juli 2021, dit terwijl de machine toen nog niet gereed was. Zo was de machine nog niet afgevuld (met olie en koudemiddel). Van Beek mocht ervan uitgaan dat de machine vanaf 9 juli 2021 door haar gebruikt kon worden. Van den Brink heeft namelijk ook niet gewaarschuwd dat de machine nog niet gebruikt kon worden. Van Beek heeft de machine zodoende op 12 juli 2021 laten inregelen door Engie Refrigeration (hierna: Engie). Van den Brink heeft ook verzuimd om voor oplevering de nodige controles uit te voeren en de nodige documenten in te vullen en aan Van Beek te overhandigen (onder meer een vul-certificaat en een inbedrijfstel-formulier).
- ( (b) Ten tweede is het leidingwerk dat Van den Brink monteerde, ondeugdelijk. Dat het leidingwerk ondeugdelijk is, blijkt uit het rapport van Lek/Habo. Lek/Habo stelde onder meer vast dat in de persgasleiding geen olietrappen zijn opgenomen, dat de zuigleiding op het dak ten onrechte een verhoging heeft (een ‘kattenrug’) en dat de zuigleiding ten onrechte geen afschot heeft richting de dakdoorvoer. Uit het rapport blijkt dat die gebreken naar alle waarschijnlijkheid de oorzaak zijn van de schade aan de machine. Deze gebreken leiden er namelijk toe dat de zuigleiding vol kan komen te staan met olie en dat de olie niet terugstroomt naar de compressor. Zodoende kon in de compressor een olietekort ontstaan. Een olietekort in de compressor is de reden dat de compressor oververhit is geraakt en dat de compressor en de oliepomp uiteindelijk kapot zijn gegaan.
4.4.
Van den Brink betwist dat zij tekortgeschoten is. Volgens Van den Brink is de machine niet opgeleverd op 9 juli 2021, maar op 4 augustus 2021. Inmiddels was de RV-meter door een ander geplaatst, omdat Van Beek de levertijd door Van den Brink te lang vond en de sensor elders sneller kon krijgen. Van den Brink meent dat Van Beek de machine heeft aangezet terwijl de werkzaamheden nog niet waren afgerond. Het is, aldus Van den Brink, aannemelijk dat de schade ontstaan is doordat de installatie te vroeg is aangezet, dit op een moment dat de machine nog niet afgevuld was met olie. Ook is denkbaar dat de installatie na het spoelen door Meerterp niet goed van reinigingsmiddel is ontdaan. Volgens Van den Brink is het overigens niet mogelijk dat de machine op 12 juli 2021 door Engie is ingeregeld. De machine was op die datum namelijk nog niet afgevuld en er is na die datum nog 150 kilo vloeistof in de machine gegaan. [6] Over de gestelde gebreken aan het leidingwerk merkt Van den Brink op dat het leidingwerk op enkele punten niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat deze onvolkomenheden niet de oorzaak van de schade kunnen zijn. De onvolkomenheden zijn volgens haar ook eenvoudig te verhelpen. Verder merkt Van den Brink op dat zij voor de oplevering alle nodige controles heeft uitgevoerd. Dat dit niet is vastgelegd in bijvoorbeeld een inbedrijfstel-formulier, doet daaraan niet af, aldus telkens Van den Brink.
Oplevering en ingebruikname
4.5.
Het hof stelt vast dat Van Beek gemotiveerd gesteld heeft dat Van den Brink haar op of omstreeks 9 juli 2021 te kennen heeft gegeven dat het werk ‘klaar’ was en dat de machine kon worden ingeregeld. Volgens Van Beek mocht zij ervan uitgaan dat de machine vanaf die datum gebruikt kon worden. Van Beek vermeldt in dat verband op dat zij 9 juli 2021 contact heeft opgenomen met Engie met het verzoek de machine ‘in te regelen’. Van Beek had, zo betoogt zij, geen enkele reden om Engie te vragen om te komen voor het inregelen, als Van den Brink niet aan haar had laten weten dat dit inregelen al mogelijk was. Van den Brink heeft gemotiveerd betwist dat de machine op 9 juli 2021 is opgeleverd. Ook betwist zij dat Van Beek ervan mocht uitgaan dat de machine vanaf die datum kon worden ingeregeld en in gebruik kon worden genomen. Tussen partijen staat overigens niet ter discussie dat het inregelen van de machine – d.w.z. het aanpassen van de instellingen van de machine aan de omgeving – om technische redenen pas mocht plaatsvinden, nadat Van den Brink haar werk had afgerond en de machine was afgevuld (met olie en koudemiddel).
4.6.
Van Beek heeft aangeboden haar stellingen te bewijzen, onder meer door het horen van getuigen. Het hof zal Van Beek daarom toelaten te bewijzen dat Van den Brink op of omstreeks 9 juli 2021 aan Van Beek gemeld heeft dat het werk klaar was, en/of dat de machine kon worden ingeregeld en/of dat Van den Brink toen anderszins mededelingen heeft gedaan waaruit Van Beek redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat dit het geval was.
4.7.
Als Van Beek erin slaagt dit bewijs te leveren, dan staat in beginsel vast dat Van den Brink tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen als opdrachtnemer. In dat geval is ook voldoende duidelijk dat de schade aan de machine die Lek/Habo in maart 2022 heeft vastgesteld, ontstaan is als gevolg van die tekortkoming. Van den Brink verklaart zelf immers ook dat aannemelijk is dat de schade (primair) ontstaan is doordat de installatie te vroeg is aangezet, namelijk toen de machine nog niet was afgevuld. Van den Brink heeft op 29 april 2022 uitdrukkelijk geweigerd om de ontstane schade op haar kosten te herstellen. Dat betekent dat Van Beek in dat geval de overeenkomst op goede gronden ontbonden heeft en dat Van Beek in beginsel aanspraak kan maken op terugbetaling van de aanneemsom en vergoeding van eventuele verdere schade.
4.8.
Het hof merkt nu al op dat het beroep van Van den Brink op de klachtplicht niet kan slagen. [7] Anders dan Van den Brink lijkt te veronderstellen, was Van Beek niet gehouden om storingen aan de machine te melden bij Van den Brink. Van Beek wijst er terecht op dat zij geen reden had om te veronderstellen dat de storingen te wijten waren aan tekortkomingen van Van den Brink. De storingen waren, aldus Van Beek, mogelijk te wijten aan gebreken van de machine zelf of aan gebrekkig elektrawerk. Hierbij kan worden aangetekend dat het gaat om een tweedehands machine van ongeveer achttien jaar oud. Toen Van Beek op 4 augustus 2021 constateerde dat er geen koudemiddel in de machine zat, heeft zij dit direct bij Van den Brink gemeld. Dat Van Beek pas in maart 2022 door Lek/Habo nader onderzoek heeft laten doen, kan haar niet met succes worden tegengeworpen. Van Beek heeft toegelicht dat zij in 2021 druk was met de verhuizing naar het nieuwe pakhuis, en verder wijst zij erop dat de machine buiten de zomerperiode niet nodig was voor het koelen van het pakhuis. Het hof acht de termijn die is verstreken tussen 4 augustus 2021 en maart 2022 onder die omstandigheden niet onredelijk lang. Van Beek had verder pas met rapport van Lek/Habo voldoende reden om te veronderstellen dat de storingen te wijten waren aan tekortkomingen aan de zijde van Van den Brink. Vast staat dat Van Beek zich kort na het onderzoek van Lek/Habo van 9 maart 2022 gemeld heeft bij Van den Brink (zie hierboven, onder 3.16). Toen partijen geen overeenstemming konden bereiken, heeft Van Beek op 26 april 2022 Van den Brink formeel in gebreke gesteld. Het hof is van oordeel dat Van Beek daarmee in de gegeven omstandigheden binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij Van den Brink heeft geprotesteerd.
4.9.
Als Van Beek
nietslaagt in het bewijs als vermeld onder 4.6, dan is de conclusie dat de gestelde gebreken voor zover die niet het leidingwerk betreffen, de vordering van Van Beek niet (mede) kunnen dragen. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat Van den Brink de machine op 4 augustus 2021 heeft afgevuld. Van Beek heeft bovendien verklaard dat er kort na de werkzaamheden van 4 augustus 2021 opnieuw storing ontstond. Een van de mogelijke oorzaken van een storing is, zo begrijpt het hof, dat een beveiligingsmechanisme in werking treedt (bijvoorbeeld vanwege een te laag oliepeil). Het moet er in dat geval dan ook voor gehouden worden dat op 4 augustus 2021 de machine afgevuld was en de relevante beveiligingsmechanismen functioneerden. Het enkele feit dat Van den Brink bij oplevering niet de nodige documentatie ter beschikking heeft gesteld en dat daarom achteraf niet goed vastgesteld kan worden of alle controles goed zijn uitgevoerd, kan de vordering niet dragen. Als Van Beek de machine vanaf 9 juli 2021 ‘eigenmachtig’ in gebruik heeft genomen, kan zij immers niet met succes aan Van den Brink kan tegenwerpen dat deze op 4 augustus 2021 niet alsnog de gebruikelijke opleveringsprotocollen heeft uitgevoerd.
4.10.
Van Beek heeft ook aangevoerd dat Van den Brink een waarschuwingsplicht geschonden heeft. Van den Brink zou in de periode voor 4 augustus 2021 ten onrechte niet gewaarschuwd hebben dat de machine nog niet gebruikt mocht worden. Naar het oordeel van het hof levert het enkele feit dat Van den Brink niet gewaarschuwd heeft, geen tekortkoming op. Van Beek verklaart immers dat zij geen technische kennis heeft en dat zij de installatie van de machine daarom overliet aan Van den Brink. Van Beek mocht er dan ook niet van uitgaan dat zij de machine in gebruik kon nemen, zolang Van den Brink haar niet had laten weten dat dit kon of Van den Brink anderszins duidelijk had gemaakt dat de werkzaamheden waren afgerond. Het enkele ontbreken van een waarschuwing is in dat kader onvoldoende.
Bevel tot overleggen stukken
4.11.
Het hof constateert dat in deze procedure in belangrijke mate onduidelijk is gebleven wat de feitelijke gang van zaken was in de periode juli/augustus 2021. Het lijkt er bovendien op dat niet alle stukken die daarover (meer) duidelijkheid kunnen geven, door partijen in het geding zijn gebracht. Voor een doelmatig verloop van een (eventueel) getuigenverhoor en van de verdere procedure, acht het hof het van belang dat dergelijke stukken alsnog worden overgelegd.
4.12.
Het hof zal daarom op grond van artikel 22 Rv Van Beek bevelen om in het geding te brengen: alle facturen, bonnen, logboeken en andere documenten betreffende de werkzaamheden die Engie en Huibers Electra in juli en augustus 2021 voor Van Beek hebben verricht. Van den Brink zal bevolen worden om in het geding te brengen: alle werkbonnen (ook week- en dagbonnen), verslagen, logboeken en andere documenten betreffende de werkzaamheden die zij in de maanden juli en augustus 2021 voor Van Beek heeft verricht.
Het leidingwerk
4.13.
Van Beek stelt dat Van den Brink ook tekortgeschoten is door het leidingwerk van de machine niet goed te monteren. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Van Beek met het rapport van Lek/Habo voldoende onderbouwd heeft dat het leidingwerk inderdaad gebrekkig was. Zo wijst het rapport erop dat de persgasleiding geen ‘olietrappen’ heeft, de zuigleiding op het dak ten onrechte een ‘kattenrug’ heeft en dat de zuigleiding onvoldoende afschot heeft richting de dakdoorvoer. Volgens het rapport heeft de aanwezigheid van de kattenrug tot gevolg dat de olie niet op natuurlijke wijze naar de compressor kan worden teruggevoerd en dat het horizontaal liggende gedeelte van de zuigleiding op het dak vol met olie kan komen te staan bij onvoldoende koudemiddel gasstroom. De centrale zuigleiding heeft, aldus het rapport, ook ten onrechte geen afschot richting de dakdoorvoer. Deze wijze van uitvoeren van het leidingwerk kan, aldus Lek/Habo, ertoe leiden of eraan bijdragen dat in de compressor een olietekort ontstaat (zie hierboven, onder 3.15). Dat de genoemde punten als zodanig een tekortkoming in de nakoming opleveren, heeft Van den Brink ook niet voldoende gemotiveerd betwist. De algemene stelling Van den Brink dat het ontbreken van afschot bij een machine van deze omvang geen probleem oplevert omdat de pomp sterk genoeg is om de olie terug te voeren naar de compressor, is in dit verband zonder nadere toelichting ook onvoldoende. Het betreft hier immers een tweedehands machine, en Van den Brink heeft niet toegelicht waarom ervan uitgegaan zou mogen worden dat de (oudere) pomp desondanks sterk genoeg was om de olie – ondanks onder meer de kattenrug en het ontbreken van afschot – terug te voeren naar de compressor. Het betoog van Van den Brink dat het rapport van Lek/Habo onbruikbaar zou zijn – onder meer omdat Lek/Habo een concurrent is van Van den Brink – wordt bovendien verworpen. Het rapport vermeldt duidelijk (aan de hand van foto’s) op welke punten het leidingwerk ondeugdelijk zou zijn, en ook waarom dit zo zou zijn. Van Van den Brink mocht verwacht worden dat zij in deze procedure inhoudelijk en adequaat op die verwijten zou reageren. Het gegeven dat Lek/Habo een concurrent van Van den Brink is en dat Van den Brink zelf niet bij het onderzoek betrokken was, maakt dat niet anders. Een adequate inhoudelijk reactie van Van den Brink is ten onrechte uitgebleven. [8]
4.14.
Van den Brink wijst er terecht op dat zij 28 april 2022 aangeboden heeft dit gebrek – of in elk geval het door Van Beek genoemde gebrek van de kattenrug – kosteloos te herstellen. Van Beek ging daarmee niet akkoord. Van Beek wilde namelijk niet alleen dat het leidingwerk werd aangepast; zij verlangde ook dat Van den Brink de schade die aan de machine ontstaan was, voor haar rekening nam (onder meer vervangen van de defecte compressor en de defecte oliepomp). Of Van den Brink ten aanzien van de gebreken in het leidingwerk in verzuim is geraakt en of Van Beek vanwege die tekortkoming het recht had de overeenkomst te ontbinden, hangt dan ook af van het antwoord op de vraag of aangetoond is dat dit tekortschieten de (mede)oorzaak was van de schade aan de machine.
4.15.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Er is onvoldoende aangetoond dat de schade ontstaan is door onvolkomenheden in het leidingwerk. Vast staat namelijk dat de directe oorzaak van de schade gelegen is in een olietekort in de compressor. Duidelijk is ook dat de machine vóór 4 augustus 2021 in gebruik is genomen en in bepaalde mate in werking is geweest, dit terwijl de machine toen nog niet afgevuld was (met olie en koudemiddel). Het is, zoals Van den Brink opmerkt, dan ook aannemelijk dat de schade aan de machine ontstaan is doordat de machine is aangezet terwijl die nog niet was afgevuld. Mogelijk hebben de onvolkomenheden in het leidingwerk het ontstaan van de schade versneld en is de schade zo verergerd. Dat die tekortkomingen de schade zelfstandig veroorzaakt hebben, kan echter – gezien ook het verweer van Van den Brink op dat punt – niet worden aangenomen. [9] Ook uit het rapport van Lek/Habo volgt immers dat de gebreken in het leidingwerk alleen tot problemen leiden als sprake is van onvoldoende koudemiddel gasstroom en het niet of niet tijdig functioneren van de beveiligingen (zie hierboven, onder 3.15). Naar het oordeel van het hof moet het er dan ook voor gehouden worden dat de beschadiging van de machine het gevolg is van de ingebruikname van de machine voordat de machine was afgevuld. De tekortkomingen in het leidingwerk zijn in dit verband van onvoldoende zelfstandige betekenis om de schade geheel of gedeeltelijk aan Van den Brink te kunnen toerekenen. Die tekortkomingen brachten dus ook niet mee dat Van den Brink verplicht was de schade aan de machine voor haar rekening te nemen. Dit betekent dat de tekortkomingen in het leidingwerk niet kunnen leiden tot (of kunnen bijdragen aan) gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van Van Beek, ook niet voor zover het betreft de vordering van Van Beek tot ongedaanmaking van de door haar gedane betaling. [10]
Het vervolg van de procedure
4.16.
Het hof zal, zoals vermeld, Van Beek toelaten tot bewijslevering (zie hierboven, onder 4.6). Daarnaast zal het hof partijen bevelen om nadere stukken in het geding te brengen (zie hierboven, onder 4.12). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. [11]
4.17.
Tot slot geeft het hof partijen in overweging om te bezien of deze zaak alsnog in onderling overleg kan worden opgelost.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
laat Van Beek toe te bewijzen datVan den Brink op of omstreeks 9 juli 2021 aan Van Beek gemeld heeft dat het werk klaar was en/of dat de machine kon worden ingeregeld en/of dat Van den Brink toen anderszins mededelingen heeft gedaan waaruit Van Beek redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat dit het geval was;
5.2.
als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. A.A.J. Smelt de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden;
5.3.
bepaalt dat als getuigen worden gehoord, partijen zelf daarbij aanwezig zijn;
5.4.
Van Beek moet op
dinsdag 1 april 2025laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen, dit onder opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten; en bepaalt dat het hof daarna de dag en het tijdstip van het verhoor zal vaststellen, ook als de genoemde opgave onvolledig is;
5.5.
Van Beek moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
5.6.
bepaalt dat een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie van die stukken moet toesturen aan het hof een aan de wederpartij;
5.7.
beveelt Van Beekom op
dinsdag 1 april 2025in het geding te brengen:
alle facturen, bonnen, logboeken en andere documenten betreffende de werkzaamheden die Engie en Huibers Electra in de maanden juli en augustus 2021 voor Van Beek hebben verricht;
5.8.
beveelt Van den Brinkom op
dinsdag 1 april 2025in het geding te brengen:
alle werkbonnen (ook week- en dagbonnen), registraties, verslagen, logboeken en andere documenten betreffende de werkzaamheden die zij in de maanden juli en augustus 2021 voor Van Beek heeft verricht;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, M.E.L. Fikkers en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2025.

Voetnoten

1.Rb Overijssel, zittingsplaats Zwolle, tussenvonnis van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:1085), tussenvonnis van 5 juli 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:2624) en eindvonnis van 20 december 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:5259). Het hoger beroep van Van Beek richt zich tegen deze drie vonnissen. Het beroep van Van den Brink richt zich tegen het vonnis van 1 maart 2023 en tegen het eindvonnis.
2.Zie conclusie van antwoord, par 17; zie ook proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 18 januari 2023, pagina 3-4.
3.Pagina’s 5 en 6 van het rapport. De afbeeldingen uit het rapport zijn in het citaat deels weggelaten.
4.Van Beek vorderde aanvankelijk betaling van een hoofdsom van € 268.292,93, te vermeerderen met rente. Ter zitting bij het hof heeft Van Beek bevestigd dat de vordering tot vergoeding van € 100.000 aan omzetschade is komen te vervallen. Zie ook de akte van Van Beek van 5 februari 2025.
5.Zie grief 1 van Van Beek.
6.Zie proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 18 januari 2023, pagina 7.
7.Grief II van Van den Brink is dus tevergeefs.
8.Grief III van Van den Brink is tevergeefs.
9.Grief VI van Van den Brink is in zoverre terecht aangevoerd.
10.Grieven 2, 3 en 4 van Van Beek zijn dus tevergeefs.
11.De grieven van partijen die nog niet aan de orde zijn geweest, komen zo nodig later aan de orde.