ECLI:NL:RBOVE:2023:1085

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
C/08/283825 / HA ZA 22-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijk geïnstalleerde koelmachine

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor schade aan een koel- en luchtbehandelingsmachine centraal. [eiseres], een groothandel in kaas, heeft de machine aangeschaft en door [gedaagde] laten installeren. Na installatie bleek de machine niet goed te functioneren, wat leidde tot schade. [eiseres] vordert schadevergoeding van [gedaagde], die de aansprakelijkheid betwist. De rechtbank oordeelt dat bewijslevering noodzakelijk is om vast te stellen of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank wijst op de noodzaak om te bewijzen dat het niet functioneren van de machine te wijten is aan de ondeugdelijke installatie door [gedaagde]. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere uitlatingen van partijen. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/283825 / HA ZA 22-257
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[X] KAAS B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen
[Z] KOELTECHNIEK B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D. de Jong te Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de aanvullende productie 3 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 18 januari 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de installatie van een koel- en luchtbehandelingsmachine in een pakhuis voor kaas. De koper van die machine, [eiseres] , vordert schadevergoeding van de installateur, [gedaagde] , omdat de machine als gevolg van ondeugdelijk installatiewerk defect zou zijn geraakt. [gedaagde] betwist echter dat de machine door haar toedoen defect is geraakt.
2.2.
De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat bewijslevering nodig is om vast te stellen of [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden door de problemen met de machine.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een groothandel in kaas.
3.2.
[gedaagde] is een onderneming die gespecialiseerd is in de installatie van koel- en klimaattechnische installaties.
3.3.
[eiseres] heeft op 4 januari 2020 een tweedehands koel- en luchtbehandelingsmachine (hierna te noemen: de machine) gekocht bij [A] (hierna te noemen: [A] ).
3.4.
[eiseres] heeft [gedaagde] opdracht gegeven de machine te installeren in het pakhuis van [eiseres] .
3.5.
[gedaagde] is in mei 2021 gestart met de installatie van de machine. Daarbij heeft zij ten behoeve van de regulatie van de luchtstromen in het pakhuis ook nieuw leidingwerk gemonteerd.
3.6.
[gedaagde] heeft voor de door haar verrichte werkzaamheden een bedrag van
€ 38.954,75 exclusief btw aan [eiseres] in rekening gebracht. [eiseres] heeft dat bedrag betaald.
3.7.
Op een werkbon van [gedaagde] van 2 juli 2021 staat onder meer vermeld dat de machine nog afgevuld moet worden.
3.8.
Op 12 juli 2021 heeft Engie Refrigeration (hierna te noemen: Engie) de machine ingeregeld. Zij heeft daarover overleg gevoerd met [B] Electra, het bedrijf dat in opdracht van [eiseres] het elektrawerk voor de machine heeft verzorgd (hierna te noemen: [B] ).
3.9.
Op een werkbon van [gedaagde] van 14 juli 2021 staat onder meer het volgende vermeld:
Het opstarten LBK, R.V. meter defect (…) [C] besteld RV meter acc klant
3.10.
De machine heeft bij [eiseres] slechts korte tijd gedraaid en had van het begin af aan te kampen met storingen. [B] heeft vanwege die storingen verschillende controles uitgevoerd.
3.11.
Op verzoek van [B] heeft [D] Koeltechniek (hierna te noemen: [D] ) op 4 augustus 2021 een onderzoek uitgevoerd aan de machine. Daarbij is geconstateerd dat de machine te weinig koudemiddel bevatte.
3.12.
De installateur van [gedaagde] heeft op 4 augustus 2021 vervolgens het koudemiddel in de machine bijgevuld. Op een werkbon van [gedaagde] van die datum staat daarover het volgende vermeld:
Het afvullen van de installatie, niet ingesteld dit doet [D]
3.13.
[D] heeft op enig moment na 4 augustus 2021 de oliedruksensor van de machine vervangen.
3.14.
Op verzoek van [eiseres] heeft het bedrijf [E] in maart/april 2022 een onderzoek aan de machine uitgevoerd. In het rapport dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld, staat onder meer het volgende vermeld:
Conclusie:
Compressor op diverse punten schade opgelopen door een algemeen olie-smeringsprobleem, waarbij uiteindelijk de oliepomp ook defect is geraakt.
Compressor is niet meer te reviseren, economisch niet meer rendabel.
Tevens hebben wij gekeken naar de installatie van de gehele DX-koelinstallatie en valt ons op:
 Persgasleiding.
De centrale persgasleiding loopt vanaf het compressor-aggregaat recht omhoog naar het plafond en vervolgens door een dakdoorvoer in het buitendak. Hierin zijn geen ‘olie-trappen’ opgenomen of als dubbele stijgleiding uitgevoerd.
 Terugslagklep heetgas-naverwarming.
De twee terugslagkleppen in de heetgas toevoerleidingen naar de naverwarmingsblokken zijn niet volgens de montage voorschriften van Danfoss gemonteerd. Deze zijn op een ongeoorloofde wijze gemonteerd qua in- & uittrede.
 Zuigleiding.
Na uittrede uit het verdamperblok loopt de zuigleiding een klein stukje verticaal naar beneden om vervolgens in een centrale zuigleiding uit te komen. Deze centrale zuigleiding ligt horizontaal gemonteerd, er zit geen afschot richting de dakdoorvoer in.
  • Zuigleiding dakdoorvoering.
  • Montage- & Inbedrijfstellingsdocumenten
  • (…)
  • Olienivo beveiligingen
  • Thermische beveiligingen
 Op basis van het schade-beeld aan de compressor is het naar alle waarschijnlijkheid een combinatie van hierbovengenoemde bevindingen zoals beschreven op pagina 5 en 6 met betrekking tot de DX koelinstallatie geweest die uiteindelijk tot deze schade geleid heeft.
Een aannemelijke oorzaak voor het ontbreken van de olie-smering kan worden gezocht in het koelleidingtechnische montage-ontwerp en dan met name, in de hierbovengenoemde punten betrekking hebbende op de persgas- en zuigleiding en de zuigleiding doorvoering, waarbij tevens één of meerdere (olie- en/of thermische) beveiligingen niet of niet tijdig gefunctioneerd hebben waardoor de compressor regeltechnisch gezien niet gestopt is met draaien en uiteindelijk definitief defect is geraakt.
(…)
3.15.
[eiseres] heeft [gedaagde] per e-mail van 26 april 2022 in gebreke gesteld.
3.16.
Per e-mail van 28 april 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat de bocht op het dak in de zuigleiding niet de schoonheidsprijs verdient maar geen consequenties heeft voor het functioneren van de machine, en dat zij deze kosteloos zal aanpassen, alsmede dat zij niet kosteloos de problemen aan de machine kan oplossen.
3.17.
Bij brief van 9 mei 2022 heeft [eiseres] de ontbinding ingeroepen van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst.
3.18.
[eiseres] heeft op enig moment bij [E] een offerte opgevraagd voor een nieuwe koel- en luchtbehandelingsmachine.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, samengevat, [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van een bedrag van primair € 268.292,93 en subsidiair € 190.868,25 aan schadevergoeding en een bedrag van € 10.068,41 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of [gedaagde] een schadevergoeding aan [eiseres] verschuldigd is vanwege het niet (goed) functioneren van de machine.
5.2.
[eiseres] legt aan haar vordering tot schadevergoeding samengevat het volgende ten grondslag. Na de installatie van de machine heeft de installateur van [gedaagde] op 9 juli 2021 aan [eiseres] meegedeeld dat de machine gereed was en alleen nog ingeregeld diende te worden. De machine kende na het inregelen echter al snel storingen en de machine is uiteindelijk defect gegaan. De machine werkte bij [A] zonder storingen en de oorzaak van de gebreken aan de machine is gelegen in het feit dat [gedaagde] de machine niet deugdelijk heeft geïnstalleerd. [gedaagde] heeft namelijk in strijd met de aan haar verstrekte opdracht te weinig koudemiddel aan de machine toegevoegd, de olie- en zuigfilters niet vervangen en het oliepeil niet gecontroleerd vóór de start van de machine. Ook heeft zij het leidingwerk ondeugdelijk geïnstalleerd, nu sprake is van een zogenaamde ‘kattenrug’ en het afschot in de centrale zuigleiding ontbreekt. Door dit ondeugdelijke leidingwerk is het leidingwerk verstopt geraakt en kon de olie niet worden afgevoerd naar de compressor, waardoor die compressor, de koelblokken, de filters en de condensor defect zijn geraakt en in feite de hele machine vervangen moet worden. [gedaagde] is met de ondeugdelijke installatie ernstig tekort geschoten in de nakoming van de met [eiseres] gesloten overeenkomst en is op grond van artikel 6:74 BW gehouden de schade te vergoeden die [eiseres] als gevolg van die tekortkoming heeft geleden. De betreffende tekortkoming rechtvaardigt bovendien de ontbinding van de overeenkomst en op grond van artikel 6:277 BW dient [gedaagde] ook de schade te vergoeden die [eiseres] lijdt als gevolg van die ontbinding.
Klachtplicht
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] in strijd met artikel 6:89 BW niet binnen bekwame tijd bij haar heeft geklaagd over de storingen aan de machine en daarom geen aanspraak meer kan maken op schadevergoeding. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] in de periode tussen 14 juli en 4 augustus 2021 en in de periode tussen 4 augustus 2021 en 5 april 2022 namelijk geen contact met haar opgenomen, maar heeft zij derden ingeschakeld en zelf stappen gezet om de problemen met de machine te verhelpen.
5.4.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in dit betoog. Ter zitting is namelijk gebleken dat [gedaagde] op 4 augustus 2021 aan [eiseres] duidelijk heeft gemaakt dat de machine bedrijfsklaar was en heeft [eiseres] toegelicht dat zij inderdaad dacht dat het werk van [gedaagde] helemaal klaar was. [eiseres] heeft daarom, zo heeft zij ter zitting verklaard, haar eigen monteur gebeld voor de storingen aan de machine en heeft pas naar aanleiding van het rapport van [E] aanleiding gezien om [gedaagde] te benaderen, omdat toen pas bleek dat de storingen te maken hadden met het leidingwerk. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet volgehouden worden dat er ontijdig is geklaagd. Het beroep op artikel 6:89 BW wordt dus gepasseerd.
Toerekenbare tekortkoming?
5.5.
Hiermee wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
5.6.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat die tekortkoming enerzijds bestaat uit een ondeugdelijke installatie van de machine en anderzijds uit een ondeugdelijke installatie van het leidingwerk. Aangezien zij echter uitsluitend heeft gesteld en onderbouwd dat de schade aan de machine – en dus de door haar geleden schade – het gevolg is van het ondeugdelijke leidingwerk, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling dat ook de machine ondeugdelijk is geïnstalleerd.
5.7.
[eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat het leidingwerk ondeugdelijk door [gedaagde] is geïnstalleerd naar het rapport van [E] . [gedaagde] meent echter dat geen waarde kan worden gehecht aan dat rapport, omdat zij bij de totstandkoming daarvan niet betrokken is geweest en [E] belang had bij de uitkomst van de rapportage, nu zij aan [eiseres] een offerte heeft uitgebracht voor een vervangende machine. [gedaagde] betwist ook dat de in het betreffende rapport genoemde constateringen aan de leidingen een gebrek zijn en de oorzaak van de defecte machine. Zij
wijst er op dat de machine meerdere beveiligingsmechanismen had en stelt zich op het standpunt dat de ‘kattenrug’ en het ontbrekende afschot alleen tot schade aan de machine hebben kunnen leiden indien die beveiligingsmechanismen niet functioneerden of waren uitgeschakeld. Mede gelet hierop, betwist [gedaagde] dat de machine bij aankoop naar behoren functioneerde.
[gedaagde] betoogt onder verwijzing naar de werkbonnen van 2 en 14 juli en 4 augustus 2021 verder dat de luchtvochtigheidsregelaar (ook wel RV-meter genoemd) van de machine kapot was en vervangen diende te worden, alvorens de machine afgevuld kon worden met koudemiddel en dat het standpunt van [eiseres] dat haar installateur medio juli 2021 heeft gemeld dat de machine gereed was en alleen nog ingeregeld diende te worden daarom niet juist is. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] uiteindelijk zelf de RV-meter (of sensor) besteld en gemonteerd, zelf de machine aangezet voordat deze door [gedaagde] bedrijfsklaar was opgeleverd en heeft zij buiten [gedaagde] om andere bedrijven aan de machine laten werken, terwijl [eiseres] de machine ongemoeid had moeten laten en [gedaagde] had moeten inschakelen om de machine bedrijfsklaar op te leveren en om de storingen te verhelpen. Zij stelt zich daarom op het standpunt dat de oorzaak van de problemen aan de machine niet meer kan worden vastgesteld en/of dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor die problemen.
5.8.
De rechtbank acht het enkele feit dat [gedaagde] niet bij het onderzoek van [E] is betrokken en dat [E] op enig moment een offerte aan [eiseres] heeft uitgebracht voor een vervangende machine onvoldoende om aan te nemen dat de inhoud van het rapport van [E] niet juist is. De rechtbank passeert daarom de stelling van [gedaagde] dat aan dat rapport geen waarde kan worden gehecht.
5.9.
[E] heeft, zo volgt uit het rapport in kwestie, geconstateerd dat de compressor van de machine en de oliepomp als gevolg van een tekort aan olie defect zijn geraakt. [gedaagde] heeft deze constatering op zichzelf niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
5.10.
[E] noemt als waarschijnlijke oorzaak van het ontbreken van de olie-smering het koelleidingtechnische montage-ontwerp in combinatie met het niet of niet tijdig functioneren van één of meer beveiligingsmechanismen. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of het ontbreken van de olie-smering an sich aan [gedaagde] te wijten is.
5.11.
[gedaagde] betwist dat zij de veroorzaker is van het tekort aan olie in de machine door erop te wijzen dat [eiseres] zelf de RV-meter heeft gemonteerd en Engie, [B] Electra en [D] buiten haar om controles/werkzaamheden aan de machine hebben uitgevoerd. [gedaagde] heeft echter niet toegelicht dat en hoe die werkzaamheden tot een olietekort in de machine hebben kunnen leiden, afgezien van de hierna nog te bespreken kwestie van de beveiligingsmechanismen. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer van [gedaagde] voorbij.
5.12.
Wat betreft het tevens door [gedaagde] gestelde voortijdige aanzetten van de machine door [eiseres] geldt dat dit op zichzelf – dus los van de kwestie van de beveiligingsmechanismen – inderdaad de oorzaak zou kunnen zijn geweest van een olietekort in de compressor. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende weersproken dat op 4 augustus 2021 is gebleken dat zij de olie in de machine nog niet had bijgevuld, terwijl vast staat dat de machine al vóór die datum is aangezet. Het zou dus kunnen dat de machine direct al met een tekort aan olie is gaan draaien. De vraag is wie daar verantwoordelijk voor is.
5.13.
Partijen verschillen in dit kader van mening over de vraag of de installateur van [gedaagde] op 9 juli 2021 aan [eiseres] heeft gemeld dat de machine gereed was en enkel nog ingeregeld diende te worden. Deze kwestie kan naar het oordeel van de rechtbank vanwege het volgende echter in het midden blijven. Uit de werkbon van [gedaagde] van 14 juli 2021 en haar stellingen in de conclusie van antwoord volgt dat zij de installatie die dag zo ver gereed achtte dat zij de machine in bedrijf wilde stellen en dat haar installateur de machine die dag heeft aangezet. Bij het aanzetten van de machine is gebleken dat de RV-meter (of RV-sensor zoals ter zitting lijkt te zijn betoogd) defect was. [eiseres] heeft onvoldoende weersproken dat zij de RV-meter/sensor vervolgens zelf heeft (laten) vervangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit het geval is. Gelet op de door [eiseres] gestelde storingen aan de machine op of kort vóór 4 augustus 2021 en het feit dat [eiseres] niet heeft weersproken dat de installateur van [gedaagde] na 14 juli 2021 pas weer op 4 augustus 2021 bij [eiseres] is geweest, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat [eiseres] de machine na het vervangen van de RV-meter/sensor heeft aangezet.
5.14.
[gedaagde] meent dat [eiseres] dit niet hadden mogen doen en haar de kans had moeten geven de inbedrijfstelling van de machine verder af te maken, maar zij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan [eiseres] moest weten dat [gedaagde] na het vervangen van de RV-meter/sensor nog essentiële zaken moest verrichten voor de inbedrijfstelling van de machine. Het feit dat er nog geen certificaten aan [eiseres] waren afgeven is wat dit betreft onvoldoende, al was het maar omdat nergens uit blijkt dat [eiseres] wist dat zij die certificaten diende te ontvangen. Weliswaar verwijst [gedaagde] ook naar haar werkbonnen, maar ter zitting is gebleken dat die bonnen interne werkbonnen zijn en dus niet aan [eiseres] zijn verstrekt. Nu [eiseres] ter zitting bovendien onweersproken heeft aangevoerd dat [gedaagde] haar nooit heeft gewaarschuwd dat zij de machine niet mocht aanzetten, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] bij het aanzetten van de machine geen aanleiding had om te denken dat deze nog met olie (en koudemiddel) gevuld diende te worden. Voor zover het draaien van de machine zonder voldoende olie in de periode vóór 4 augustus 2021 (an sich) de oorzaak van het olietekort in de compressor is, dient dit dan ook in beginsel voor risico van [gedaagde] te komen. [gedaagde] heeft immers beaamd dat de olie een standaard controlepunt was bij de door haar uit te voeren inbedrijfsstelling van de machine.
5.15.
[gedaagde] stelt nog dat de in het rapport van [E] genoemde gebreken aan de leidingen geen gebreken betreffen en geen oorzaak zijn van de defecte machine, maar onderbouwt dit verder niet. Zij heeft ook geen technische argumenten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de conclusie van [E] dat het probleem met de machine (mede) is ontstaan door het ondeugdelijke leidingwerk niet juist kan zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het olietekort in de machine an sich inderdaad is veroorzaakt door ofwel het door [gedaagde] ondeugdelijk geïnstalleerde leidingwerk ofwel het van meet af aan draaien van de machine met een tekort aan olie. Het moet er dus voor worden gehouden dat het olietekort in beginsel aan [gedaagde] te wijten is of voor haar risico komt.
5.16.
Dit betekent echter niet zonder meer dat aangenomen moet worden dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de machine. In het rapport van [E] staat immers vermeld dat de oorzaak van de schade mede is gelegen in het niet (tijdig) functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n). Gelet hierop, kan [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank alleen aansprakelijk worden gehouden voor de schade aan de machine indien komt vast te staan dat het niet of niet tijdig functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) (ook) aan haar te wijten is.
5.17.
Vast staat dat naast [gedaagde] ook andere personen werkzaamheden of controles aan de machine hebben uitgevoerd. Engie heeft immers de machine ingeregeld, [B] heeft vervolgens verschillende controles aan het elektrawerk uitgevoerd en [D] heeft de machine aan meerdere onderzoeken onderworpen. Niet uitgesloten is dat, zoals [gedaagde] betoogt, bij deze werkzaamheden de beveiligingsmechanismen zijn uitgezet of dat één of meer beveiligingsmechanisme(n) reeds vóór de installatie van de machine überhaupt niet functioneerde(n). [gedaagde] heeft met dit betoog dan ook voldoende weersproken dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) aan haar te wijten is.
5.18.
Uit het rapport van [E] volgt niet dat het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen aan [gedaagde] te wijten is. [eiseres] heeft dit ook niet op een andere wijze onderbouwd. Dit betekent dat nog niet vast staat dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de problemen met de machine. Nu [eiseres] zich ter onderbouwing van die aansprakelijkheid beroept op het rapport van [E] waarin het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen als mede-oorzaak van de schade wordt aangewezen, maar zij nog niet heeft onderbouwd dat dit niet functioneren aan [gedaagde] te wijten is, rust, in het licht van de gemotiveerde betwisting voor [gedaagde] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiseres] de bewijslast van die (impliciete) stelling. Omdat [eiseres] op zichzelf voldoende heeft gesteld dat de schade aan de machine aan [gedaagde] te wijten is en zij een ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan, zal de rechtbank haar opdragen bewijs te leveren op dit punt.
schade
5.19.
Wat betreft de schade overweegt de rechtbank tot slot nog het volgende. Hoewel uit de foto’s op de eerste pagina’s van het rapport van [E] volgt dat er schade is ontstaan aan verschillende onderdelen van de machine, wijst [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat uit dat rapport niet blijkt dat ook de koelblokken, de filters en de condensor als gevolg van het defect raken van de compressor vervangen moesten worden en dat – zoals [eiseres] stelt – daarom de hele machine vervangen diende te worden. Uit de door [eiseres] overgelegde offerte van [E] lijkt ook te volgen dat het vervangen van de condensor en de koelblokken door een andere reden is ingegeven. Gelet hierop, zal de rechtbank [eiseres] opdragen nader te onderbouwen dat de machine als gevolg van de schade aan de compressor en de oliepomp zodanig defect is geraakt dat deze niet meer bruikbaar was en geheel vervangen diende te worden. Daarbij dient zij, voor het geval de rechtbank die onderbouwing als onvoldoende beschouwt, ook te specificeren wat de kosten zijn voor het enkel vervangen van de compressor en de oliepomp.
5.20.
Slaagt [eiseres] erin het haar opgedragen bewijs te leveren, dan is [gedaagde] gehouden de schade die het gevolg is van haar tekortkomingen te vergoeden. Slaagt [eiseres] niet in haar bewijsopdracht, dan zal de rechtbank de vordering afwijzen. Alleen in het eerste geval dient de rechtbank zich te buigen over de vraag wat de omvang van de schade is. Indien [eiseres] ervoor kiest af te zien van het leveren van het hierna onder 6.1 genoemde bewijs, is het voor haar niet zinvol zich nader uit te laten over de omvang van de schade.
5.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [gedaagde] te wijten is;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 29 maart 2023voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
6.3.
bepaalt dat [eiseres] zich in haar akte tevens dient uit te laten over hetgeen in r.o. 5.19 is overwogen;
6.4.
bepaalt dat, als [eiseres] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen;
6.5.
bepaalt dat, als [eiseres]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
apriltot en met
juni 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. C.A. de Beaufort, in het gerechtsgebouw te Zwolle, Schuurmanstraat 2;
6.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
(md)