ECLI:NL:RBOVE:2023:2624

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/08/283825 / HA ZA 22-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een zaak tussen [Partij A] en [Partij B]. [Partij A] had verzocht om terug te komen op een bewijsopdracht die eerder was gegeven in een tussenvonnis van 1 maart 2023. De rechtbank had [Partij A] opgedragen te bewijzen dat het niet functioneren van beveiligingsmechanismen van een machine aan [Partij B] te wijten was. [Partij A] voerde aan dat de bewijsopdracht onterecht was en dat [Partij B] de bewijslast droeg. [Partij B] verzet zich tegen het verzoek van [Partij A] en vraagt om tussentijds hoger beroep. De rechtbank overweegt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen, en wijst het verzoek tot tussentijds hoger beroep af. Tevens oordeelt de rechtbank dat de bewijsopdracht geen eindbeslissing is en dat er geen aanleiding is om terug te komen op deze opdracht. De rechtbank blijft bij de bewijsopdracht en stelt een roldatum vast voor het overleggen van bewijsstukken door [Partij A].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/283825 / HA ZA 22-257
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[Partij A],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [Partij A] ,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen
[Partij B],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [Partij B] ,
advocaat: mr. D. de Jong te Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023;
- de akte uitlaten van [Partij A] ;
- de antwoordakte met daarin tevens het verzoek tot tussentijds appel;
- het antwoord in incident.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

in de hoofdzaak en in het incident
2.1.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank [Partij A] opgedragen te bewijzen dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [Partij B] te wijten is en is de hoofdzaak verwezen naar de rol voor akte uitlating door [Partij A] over de wijze waarop zij dat bewijs wil leveren. Daarbij is bepaald dat [Partij A] in haar akte tevens nader dient te onderbouwen dat de machine als gevolg van de schade aan de compressor en de oliepomp zodanig defect is geraakt dat deze niet meer bruikbaar was en geheel vervangen diende te worden.
2.2.
[Partij A] heeft de rechtbank vervolgens bij akte primair verzocht om terug te komen op voornoemde bewijsopdracht en haar in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de omvang van de schade. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij de bewijsopdracht ten onrechte heeft gekregen, omdat in het rapport van Lek/Habo het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) slechts als mogelijkheid en niet als vaststaande (mede)oorzaak van de schade aan de machine zou zijn genoemd. Volgens [Partij A] is het bovendien [Partij B] die de bewijslast draagt van de stelling dat de beveiligingsmechanismen niet of niet tijdig hebben gefunctioneerd én dat dit tevens de oorzaak van de schade is, omdat [Partij B] die stelling als bevrijdend verweer lijkt te kwalificeren.
Subsidiair heeft [Partij A] kenbaar gemaakt bewijs te willen leveren door middel van het horen van een getuige en het overleggen van bewijsstukken. [Partij A] heeft de rechtbank in haar akte ook verzocht om uitstel voor het aanleveren van de door de rechtbank tevens verzochte nadere onderbouwing.
2.3.
[Partij B] verzet zich tegen het verzoek van [Partij A] om terug te komen op de verstrekte bewijsopdracht. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bindende eindbeslissing en dat daarop niet kan worden teruggekomen, omdat geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag. [Partij B] betwist ook dat op haar de bewijslast rust van de stelling dat de beveiligingsmechanismen niet of niet tijdig hebben gefunctioneerd.
[Partij B] verzoekt de rechtbank echter wel om tussentijds appel tegen het tussenvonnis open te stellen, omdat zij het op tal van punten oneens is met dat vonnis. Volgens [Partij B] is in het tussenvonnis namelijk bij herhaling ten onrechte en in strijd met uit de processtukken blijkende (feitelijke) stellingnames geoordeeld dat zij feiten niet zou hebben gesteld of stellingen niet zou hebben tegengesproken en zijn in dat vonnis juridische beoordelingen gegeven waarmee zij het niet eens is. [Partij B] meent dat met een tussentijds hoger beroep tijd, geld en middelen bespaard kunnen worden, omdat een juiste beoordeling van haar stellingen zou moeten leiden tot afwijzing van de vorderingen van [Partij A] .
2.4.
[Partij A] stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen.
tussentijds hoger beroep?
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek tot het opstellen van tussentijds hoger beroep strekt ertoe een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat van het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel rechtvaardigen uit het oogpunt van doelmatigheid. Gesteld noch gebleken is dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval sprake is. Het enkele feit dat [Partij B] zich op verschillende niet nader genoemde punten niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank is wat dit betreft onvoldoende, net als het feit dat met de procedure in de hoofdzaak nog enige tijd – en dus ook geld en middelen – gemoeid zal zijn. Het verzoek van [Partij B] tot het openstellen van tussentijds hoger beroep zal dus worden afgewezen.
2.6.
Nu [Partij B] in het incident in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van dat incident. Deze kosten worden aan de zijde van [Partij A] begroot op een bedrag van € 299,00 aan salaris advocaat (0,5 punt x € 598,00).
terugkomen op bewijsopdracht?
2.7.
De vraag is vervolgens nog of aanleiding bestaat om terug te komen op de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht.
2.8.
De rechtbank meent van niet en stelt in dit kader voorop dat een bewijsopdracht als zodanig geen eindbeslissing is, ook niet omtrent de verdeling van de bewijslast. De rechter kan daar dus steeds van terugkomen, eventueel ook naar aanleiding van hetgeen bij de bewijslevering of het nader partijdebat naar voren komt. Indien de rechter echter bij de opdracht uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overweegt hoe over de zaak beslist zal worden ingeval het opgedragen bewijs wel respectievelijk niet geleverd wordt, is sprake van een eindbeslissing, waaraan hij gebonden is, behoudens ingeval hem bij latere uitspraak blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter na een heroverweging inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn (HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
2.9.
De rechtbank heeft in r.o. 5.20 van het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen hoe over de zaak beslist zal worden ingeval het opgedragen bewijs al dan niet geleverd wordt. De aan [Partij A] verstrekte bewijsopdracht betreft dus een bindende eindbeslissing waarop de rechtbank alleen kan terugkomen indien die opdracht berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan de orde. Anders dan [Partij A] betoogt, vermeldt het rapport van Lek/Habo het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine niet slechts als mogelijkheid, maar als mede-oorzaak van de ontstane schade. In dat rapport is immers over de oorzaak van de schade onder meer het volgende te lezen:
Een aannemelijke oorzaak voor het ontbreken van de olie-smering kan worden gezocht in het koelleidingtechnische montage-ontwerp en dan met name, in de hierbovengenoemde punten betrekking hebbende op de persgas- en zuigleiding en de zuigleiding doorvoering, waarbij tevens één of meerdere (olie- en/of thermische) beveiligingen niet of niet tijdig gefunctioneerd hebben waardoor de compressor regeltechnisch gezien niet gestopt is met draaien en uiteindelijk definitief defect is geraakt.
De verstrekte bewijsopdracht berust dus niet op een onjuiste feitelijke grondslag. Evenmin doet zich de situatie voor dat de bewijsopdracht berust op een onjuiste juridische grondslag. De rechtbank blijft dus bij die bewijsopdracht.
schade
2.10.
In het licht van wat de rechtbank onder r.o. 5.20 in het tussenvonnis overwogen heeft, beschouwt de rechtbank het verzoek van [Partij A] om in de gelegenheid gesteld te worden zich uit te laten over de omvang van de schade als een uitvloeisel van haar verzoek om terug te komen op de gegeven bewijsopdracht. Nu de rechtbank dat laatste niet doet, zal zij het eerstgenoemde verzoek niet verder beoordelen.
2.11.
Gelet op het feit dat [Partij A] onder meer bewijs wil leveren door middel van het overleggen van bewijsstukken, zal hierna in het dictum een roldatum voor het overleggen van die bewijsstukken worden bepaald. [Partij A] kan op die roldatum tevens de nadere onderbouwing verstrekken waar de rechtbank in het tussenvonnis om heeft verzocht. Omdat [Partij A] ook bewijs wil leveren door middel van het horen van een getuige, zal de rechtbank tevens bepalen dat zij nieuwe verhinderdata dient op te geven.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het verzochte af;
3.2.
veroordeelt [Partij B] in de proceskosten van het incident, aan de zijde van [Partij A] tot dit vonnis vastgesteld op € 299,00;
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 juli 2023voor het overleggen van bewijsstukken door [Partij A] en voor akte uitlating aan de zijde van [Partij A] over hetgeen in r.o. 5.19 van het tussenvonnis is overwogen;
3.5.
bepaalt dat [Partij A] met het oog op het horen van de door haar opgegeven getuige de verhinderdata van partijen en hun advocaten in de periode
augustus tot en met november 2023moet opgeven, waarna de rechtbank dag en uur van het getuigenverhoor zal bepalen;
3.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. C.A. de Beaufort, in het gerechtsgebouw te Zwolle, Schuurmanstraat 2;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.