ECLI:NL:RBOVE:2023:5259

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/08/283825 / HA ZA 22-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen wegens niet geleverd bewijs in civiele aansprakelijkheidszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft eiser, een B.V., vorderingen ingesteld tegen gedaagde, eveneens een B.V., met betrekking tot de aansprakelijkheid voor het niet functioneren van beveiligingsmechanismen van een machine. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 5 juli 2023 een bewijsopdracht gegeven aan eiser om aan te tonen dat het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen aan gedaagde te wijten was. Eiser heeft in haar akte na het tussenvonnis gesteld dat het bewijs reeds in het dossier aanwezig was en heeft gedaagde beschuldigd van nalatigheid in de controle van de beveiligingsmechanismen.

Gedaagde heeft echter betwist dat eiser in haar bewijsopdracht is geslaagd en heeft aangevoerd dat de beveiligingsmechanismen mogelijk door derden zijn uitgeschakeld of dat deze al niet functioneerden voordat de machine werd geïnstalleerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen aan gedaagde te wijten was. Eiser heeft nieuwe stellingen ingenomen zonder het benodigde bewijs te leveren, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat gedaagde niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade aan de machine.

Als gevolg hiervan heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 13.672,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. C.A. de Beaufort op 20 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/283825 / HA ZA 22-257
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. D. de Jong te Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023;
- de akte overleggen bewijsstukken tevens akte uitlaten van [eiser];
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 5 juli 2023 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat zij bij de in het tussenvonnis van 1 maart 2023 gegeven bewijsopdracht blijft. Op grond van die bewijsopdracht dient [eiser] te bewijzen dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [gedaagde] te wijten is. De rechtbank heeft de zaak in het tussenvonnis van 5 juli 2023 verwezen naar de rol voor het overleggen van bewijsstukken door [eiser] en voor akte uitlating aan de zijde van [eiser] over hetgeen in r.o. 5.19 van het tussenvonnis van 1 maart 2023 is overwogen. Ook heeft de rechtbank bepaald dat [eiser] met het oog op het horen van de door haar opgegeven getuige verhinderdata moet opgeven.
2.2.
[eiser] heeft zich in haar akte na het tussenvonnis vervolgens op het standpunt gesteld dat het bewijs dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [gedaagde] te wijten is reeds in het dossier aanwezig is. Zij wijst er in dit kader op dat [gedaagde] in de onderhavige procedure herhaaldelijk heeft erkend dat de inbedrijfstelling van de machine onderdeel was van de aan haar opgedragen werkzaamheden. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] ook erkend dat de controle van de beveiligingsmechanismen onderdeel was van die inbedrijfstelling, nu zij in haar conclusie van antwoord heeft betoogd dat [eiser] niet kon veronderstellen dat de installatie van de machine gereed was, omdat de daarbij behorende documenten en certificaten – waaronder een inbedrijfstelformulier waarop de controle van de beveiligingen vermeld diende te worden – nog niet afgegeven waren. [gedaagde] heeft echter, zo stelt [eiser], nagelaten de beveiligingsmechanismen te controleren. Zij is bij [eiser] weggegaan in de veronderstelling dat haar werk erop zat, terwijl zij dus wist dat de beveiligingsmechanismen gecontroleerd dienden te worden, maar uit niets is gebleken dat zij die controle heeft uitgevoerd. Dit had aantoonbaar wel gemoeten, waardoor het kon gebeuren dat één of meer van die mechanismen niet hebben gefunctioneerd. Er is dan ook genoegzaam onderbouwd dat dit niet functioneren aan [gedaagde] te wijten is. Dit geldt temeer nu [gedaagde] [eiser] niet heeft gewaarschuwd dat er nog essentiële werkzaamheden moesten plaatsvinden voordat de machine aangezet kon worden en nu [gedaagde] in haar conclusie van antwoord heeft gesuggereerd dat zij erover twijfelt of de beveiligingsmechanismen bij aankoop van de machine wel functioneerden, aldus steeds [eiser]. Ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde] het functioneren van de beveiligingsmechanismen had moeten controleren heeft [eiser] een verklaring van een medewerker van [bedrijf] overgelegd en een inbedrijfstelformulier afkomstig van [bedrijf].
2.3.
[eiser] meent dat zij met het voorgaande is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Zij heeft geen verhinderdata opgegeven voor het eerder door haar aangekondigde getuigenverhoor en heeft dat verhoor in haar laatste akte ook niet meer genoemd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [eiser] geen bewijs meer wil leveren door middel van het horen van getuigen.
2.4.
[gedaagde] betwist dat [eiser] is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiser] er in haar betoog aan voorbijgaat dat de beveiligingsmechanismen kunnen zijn uitgezet door één van de door [eiser] zelf ingeschakelde partijen of dat deze door de bemoeienis van één van die partijen of door een verborgen gebrekkigheid alsnog zijn gaan disfunctioneren. Volgens [gedaagde] toont [eiser] ook niet aan dat het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen aan [gedaagde] te wijten is, maar beredeneert zij slechts dat door vermeende nalatigheid van [gedaagde] het niet functioneren van de beveiligingsmechanismen niet aan het licht is gekomen. [gedaagde] wijst er tot slot op dat zij wel degelijk controles heeft uitgevoerd ter zake van de beveiligingsmechanismen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. [eiser] heeft – door het innemen van nieuwe stellingen – slechts beredeneerd waarom het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [gedaagde] toegeschreven moet worden, terwijl zij diende te bewijzen dat dit niet functioneren daadwerkelijk door [gedaagde] is veroorzaakt en dus aan haar te wijten is. [gedaagde] had er immers, zo heeft de rechtbank in r.o. 5.17 van het tussenvonnis van 1 maart 2023 overwogen, op gewezen dat de beveiligingsmechanismen bij de door derden uitgevoerde werkzaamheden uitgezet kunnen zijn of dat deze reeds vóór de installatie van de machine überhaupt niet functioneerden. [eiser] kon dus niet volstaan met de enkele stelling dat het niet functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) vanwege het uitblijven van een controle van die mechanismen aan [gedaagde] te wijten is. Overigens betekent de enkele omstandigheid dat [gedaagde] de beveiligingsmechanismen niet zou hebben gecontroleerd geenszins dat het niet functioneren van die mechanismen per definitie door [gedaagde] is veroorzaakt.
2.6.
Nu [eiser] niet in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd, is niet komen vast te staan dat het niet (tijdig) functioneren van één of meer beveiligingsmechanisme(n) van de machine aan [gedaagde] te wijten is. Gelet op het rapport van [bedrijf] betekent dit dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade aan de machine. De kwestie van de omvang van de schade behoeft derhalve geen bespreking meer en de vorderingen van [eiser] zullen dus worden afgewezen.
2.7.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
7.935,00
(3,00 punten × € 2.645,00)
Totaal
13.672,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 13.672,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.