Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven, met producties 20 tot en met 23
- de memorie van antwoord, met producties 17 tot en met 28
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 27 september 2024 is gehouden, met de daarin vermelde akte wijziging (vermeerdering van) eis, met producties 24 tot en met 28 van de zijde van [appellant] , de namens [appellant] op 2 september 2024 nagezonden opname (productie 9 bij conclusie van antwoord) en de brief van 16 september 2024, met productie 29 van de zijde van [appellant] .
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
wat weg is, is weg’ en ‘
we willen die ruimte ook niet terug hebben of zo’, maar dat zegt niets over de vraag of de ouders van [appellant] in
1982bezit van de strook grond in kwestie aan [naam1] hebben willen verschaffen/de grond in kwestie hebben willen schenken. Anders dan de rechtbank ziet het hof ook geen steun voor het standpunt van [geïntimeerden] in de omstandigheid dat een garage niet voor korte termijn wordt gebouwd. Evenmin maakt dat het onaannemelijk dat door de ouders van [appellant] is bedoeld een persoonlijk gebruiksrecht aan [naam1] te geven. De garage stond los van de woning en had daarmee een zelfstandig karakter, dat daarnaast - anders dan de woning zelf - niet gericht was op het daarin daadwerkelijk voor langere tijd “verblijven”. Zij is weliswaar niet gebouwd voor korte termijn, maar is ook niet een bebouwing van permanente aard. Dat laatste volgt al uit het feit dat de garage door [geïntimeerden] vrijwel geheel is afgebroken nadat hij eigenaar werd van de woning.
door [geïntimeerden]over of op deze grens is gebouwd, geplaatst of vastgemaakt. Voor een belangrijk deel is het [appellant] echter te doen om de door [naam1] gebouwde muur die [geïntimeerden] bij sloop van de garage heeft laten staan en vervolgens heeft verhoogd. Dat volgt uit wat [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. [geïntimeerden] heeft de vordering, gelet op het partijdebat, ook in die zin begrepen. Het hof legt de vordering daarom zo uit, dat zij betrekking heeft op alles wat is gebouwd, geplaatst of vastgemaakt over of op de kadastrale perceelsgrens, zoals die bij de erfgrensreconstructie van 19 mei 2021 is vastgesteld, ongeacht of dat door [geïntimeerden] of zijn rechtsvoorganger is gedaan. [1] Deze vordering zal worden toegewezen. De veroordeling daartoe heeft geen betrekking op wat door partijen wordt aangemerkt als de oude carportmuur of privémuur, die deel uitmaakt van de door [appellant] in 2018/2019 gerealiseerde aanbouw. [geïntimeerden] heeft in hoger beroep weliswaar aangevoerd dat deze muur op de kadastrale perceelsgrens staat. Maar op grond van de door de rechtbank vastgestelde feiten, moet het er voor worden gehouden dat deze muur op het kadastrale perceel van [appellant] staat. Bovendien is het duidelijk dat [appellant] daarvan geen verwijdering verlangt.
“‘de lijn met de haak in de muur’ en nieuwe markering 2”ook
“dat hij het gele buisje alsmede de lijn heeft moeten verwijderen, wegens bestrating van zijn oprit”. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] daarmee de stellingen van [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist. [geïntimeerden] zal worden veroordeeld er voor te zorgen dat de beide meetpunten, zoals aangebracht door het Kadaster en opgenomen in het relaas van bevindingen, weer zichtbaar zijn. Niet is in te zien waarom dat meer bijzonder zou moeten gebeuren door het terugplaatsen van de ijzeren paal met gele tape in de originele staat en het terugplaatsen van de haak. De vorderingen met die inhoud zullen worden afgewezen.