ECLI:NL:GHARL:2024:6738

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
200.340.457/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over het snoeien van een boom in de voortuin

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is gebracht, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen over een boom in de voortuin van de verweerster. De verzoeker, die in hoger beroep is gegaan, heeft eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een vordering ingesteld om de overhangende takken van de boom te laten snoeien. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat de verzoeker heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De procedure in hoger beroep omvatte een dagvaarding, een memorie van grieven en een memorie van antwoord. De kern van het geschil draait om de vraag of de verweerster verplicht kan worden om de takken van haar boom die over de erfgrens hangen, te snoeien. De verzoeker heeft een boete geëist voor het niet naleven van deze verplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de verweerster de boom in mei 2023 heeft teruggesnoeid, maar dat dit pas gebeurde na verzoek van de verzoeker. Het hof heeft geoordeeld dat de verzoeker een redelijk belang heeft bij het vrijhouden van zijn toegangspad van overhangende takken. Het hof heeft de vordering van de verzoeker gedeeltelijk toegewezen en de verweerster veroordeeld om de boom jaarlijks terug te snoeien tot aan de erfgrens, met een dwangsom van € 50,- per dag bij niet-naleving. De kosten van de procedure in hoger beroep worden door beide partijen zelf gedragen. Het arrest is uitgesproken op 29 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.457/01
zaaknummer rechtbank 16558897
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
eiser in de procedure bij de rechtbank,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. J. Wassink te Wijchen,
tegen
[verweerster],
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
gedaagde in de procedure bij de rechtbank,
hierna:
[verweerster],
advocaat: mr. C. Hofmans te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank) op 17 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 17 april 2024;
  • de memorie van grieven van 4 juni 2024;
  • de memorie van antwoord van 13 augustus 2024.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de procesdossiers aan het hof toegezonden.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn buren en hebben een slechte verstandhouding met elkaar. Dit geschil gaat over een boom in de voortuin. [verzoeker] wil dat [verweerster] voorkomt dat takken van haar boom over de erfgrens hangen en dat [verweerster] een boete verbeurt als dit wel gebeurt.
2.2
Bij de rechtbank had [verzoeker] nog de verwijdering van de hele boom gevorderd. De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen. Het hof zal de vordering van [verzoeker] in beperkte vorm toewijzen. Het hof zal dat oordeel hierna toelichten, nadat hierna eerst de feitelijke achtergrond is weergegeven.

3.De feiten

3.1
[verweerster] woont sinds 1997 in [woonplaats1] aan de [adres] 15 29. [verzoeker] is in 2020 eigenaar geworden van [adres] 15 27. Het betreft geschakelde woningen. Vanaf eind 2021 hebben partijen juridische brieven naar elkaar gestuurd over meerdere geschilpunten.
3.2
Een van de geschilpunten is de aanwezigheid van een (berken)boom die staat in de voortuin van [verweerster] op minder dan 50 cm van de erfgrens. De boom (in ongesnoeide toestand) is rechts te zien op onderstaande foto. Links van de boom is het toegangspad naar de woning van [verzoeker] en diens voordeur zichtbaar.
3.1
In de gemeente Lelystad geldt een van artikel 5:42 BW afwijkende regeling voor de afstand van bomen tot de erfgrens. Dat is verder niet meer van belang want [verzoeker] vecht het oordeel van de rechtbank niet aan dat ten gevolge van het geslaagde beroep op verjaring de boom mag blijven staan waar deze staat.
3.2
[verweerster] heeft de boom in mei 2023 teruggesnoeid zodat op dat moment geen takken over het erf van [verzoeker] staken.

4.Het oordeel van het hof

4.1
[verzoeker] vindt het niet terecht dat [verweerster] de boom pas snoeit nadat hij daarom vraagt. Hij wil dat [verweerster] wordt veroordeeld om de overhangende takken te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 2.000,-.
4.2
De rechtbank heeft het volgens haar verstrekkende gebod om toekomstige overhangende takken te verwijderen afgewezen en geoordeeld dat het opleggen van een dwangsom alleen maar tot executiegeschillen zal leiden omdat partijen het niet eens zijn over het exacte verloop van de juridische erfgrens.
4.3
[verzoeker] komt met een drietal bezwaren (grieven) op tegen het oordeel van de rechtbank om geen snoeiverplichting aan [verweerster] op te leggen onder verbeurte van een dwangsom. Het hof zal die grieven gezamenlijk bespreken.
4.4
Artikel 5:44 lid 1 BW bevat het zogenaamde wegsnijrecht. Als beplanting over het erf van de buurman hangt, is die buurman bevoegd om zelf de overhangende takken/ overhellende beplanting weg te snoeien tot de erfgrens, nadat hij de eigenaar van de beplanting tevergeefs heeft aangemaand om de overhangende beplanting te verwijderen.
Op dit artikel kan niet een verplichting voor de eigenaar van de beplanting worden gebaseerd om zelf tot snoeien van de overhangende takken over te gaan.
4.5
In de rechtspraak [1] is aanvaard dat een dergelijke verplichting wel kan worden gebaseerd op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). [verzoeker] is eigenaar van zijn woning met bijbehorend erf. Dat eigendomsrecht omvat ook de bevoegdheid tot gebruik van de ruimte boven (en onder) de oppervlakte (artikel 5:21 lid 1 BW, zij het niet tot in het oneindige, gelet op lid 2). Het enkele aanwezig zijn van overhangende takken zonder instemming van Soehkradj en tegen diens uitdrukkelijke wil, levert in beginsel dan ook een onrechtmatig handelen op van [verweerster] als eigenaar van deze takken wegens een inbreuk op het eigendomsrecht. [verzoeker] mag zich, binnen de grenzen van de wet, tegen die inbreuk verzetten en vorderen dat een nieuwe inbreuk wordt voorkomen. Een van die wettelijke grenzen is misbruik van recht. Het hof acht echter door [verweerster] niet aangetoond dat daarvan sprake is, zij het dat het dossier wel de sfeer ademt van een hoogopgelopen burenruzie waarbij kleinigheden tot grote proporties worden opgeblazen. Dat [verzoeker] geen voldoende belang heeft bij zijn vordering, zoals [verweerster] betoogt, valt echter niet in te zien. [verzoeker] heeft immers een redelijk belang om het toegangspad naar zijn voordeur vrij te houden van overhangende takken.
4.6
Het hof acht voldoende grond aanwezig om [verweerster] te veroordelen om de boom jaarlijks, in het (late) najaar/ winterseizoen (wat het hof zal bepalen op ‘vóór 1 april’; bij een berkenboom is de beste snoeitijd de periode november/december) terug te snoeien tot in elk geval de erfgrens. [verweerster] heeft geschreven dat zij daartoe bereid is, maar dat [verzoeker] haar verbiedt om bij het snoeien van zijn erf gebruik te maken. Daarom zal het hof aan dit gebod de voorwaarde verbinden dat [verzoeker] [verweerster] toelaat om bij het snoeien gebruik te maken van zijn erf (zijn pad). Het hof zal aan de verplichting om te snoeien een dwangsom verbinden als door [verzoeker] is gevorderd; dus als [verweerster] niet jaarlijks vóór 1 april de boom heeft teruggesnoeid, verbeurt zij een dwangsom van € 50 per dag totdat zij alsnog aan de snoeiverplichting heeft voldaan, met een maximum van € 2.000,-.
4.7
Voor het geval de boom in het groeiseizoen overhangende takken ontwikkelt en [verzoeker] wenst dat die voor de winter teruggesnoeid worden, staat hem de mogelijkheid van artikel 5:44 BW ten dienste. Dit dus zonder dwangsom.
4.8
Het hof ziet in deze uitkomst waarbij de vordering van [verzoeker] gedeeltelijk wordt toegewezen, aanleiding om de kosten van de procedure in hoger beroep te compenseren. Bij deze uitkomst blijft [verzoeker] de partij die overwegend in het ongelijk is gesteld bij de rechtbank, zodat het hof de kostenveroordeling door de rechtbank in stand zal laten.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank in Lelystad van 17 januari 2024 voor zover daarbij ook de subsidiaire vordering van [verzoeker] geheel is afgewezen, bekrachtigt dat vonnis voor het overige en beslist, opnieuw rechtdoende, als volgt:
5.2
veroordeelt [verweerster] om de boom in haar voortuin jaarlijks terug te snoeien tot aan de erfgrens tussen haar perceel en het perceel met huisnummer 15 27, en wel telkens in de periode van 1 november tot en met 1 april van het daaropvolgende jaar, waarbij steeds de voorwaarde geldt dat [verzoeker] [verweerster] toestaat daarvoor gebruik te maken van zijn erf. Het hof verbindt aan deze veroordeling een dwangsom van € 50,- per dag voor iedere dag na 1 april dat [verweerster] niet aan deze jaarlijkse snoeiverplichting heeft voldaan en ook nalaat de boom alsnog tot de erfgrens terug te snoeien, met een maximum van in totaal € 2.000,-;
5.3
verklaart de veroordelingen als vermeld onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J.E. Wichers en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.

Voetnoten

1.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 25 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2453, Hof Amsterdam 17 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1464 en Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8073.