In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2014, staat de onrechtmatigheid van overhangende takken centraal. De appellante, eigenaresse van een woning met tuin, heeft een wilgenboom geplant waarvan de takken over de erfgrens naar de tuin van de geïntimeerde hangen. De geïntimeerde, eigenaar van de aangrenzende woning, heeft de appellante verzocht om de overhangende takken te verwijderen, maar zij heeft hieraan geen gehoor gegeven. De geïntimeerde heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen op basis van artikel 5:44 lid 1 BW, waarin hij stelt dat de appellante onrechtmatig handelt door de takken niet te snoeien.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in eerste aanleg niet adequaat heeft gereageerd op de vorderingen van de geïntimeerde, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante onrechtmatig handelde door de takken niet te snoeien, en had haar veroordeeld tot het snoeien van de takken en het betalen van een dwangsom. De appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat de grieven van de appellante niet slagen. Het hof bevestigt dat de geïntimeerde recht heeft op het snoeien van de overhangende takken, en dat de appellante in haar verweer geen steekhoudende argumenten heeft aangedragen die de vordering van de geïntimeerde kunnen weerleggen.
Het hof concludeert dat de emotionele waarde die de appellante aan de boom hecht niet opweegt tegen de overlast die de boom veroorzaakt voor de geïntimeerde. De appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het eerdere vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. Dit arrest benadrukt de juridische principes rondom eigendomsrechten en de verantwoordelijkheden van eigenaren met betrekking tot beplanting die over erfgrenzen heen groeit.