Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1 in het incidenteel hoger beroepbestrijdt [geïntimeerde] , samengevat, het oordeel van de kantonrechter over de reikwijdte van zijn vordering tot verwijdering en inkorting van bomen binnen twee meter van de erfgrens. De vordering ziet niet alleen op de plataan en de coniferen, waarvan de kantonrechter is uitgegaan, maar ook op één van de palmbomen in de achtertuin van [appellant sub 1] c.s. [appellant sub 1] c.s. hebben zich hiertegen verweerd.
allebomen die zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden verwijderd dan wel ingekort dienen te worden. Dat [geïntimeerde] zijn vordering heeft willen beperken tot de plataan en de coniferen blijkt niet uit de stukken. Het hof zal hierna de vordering van [geïntimeerde] met betrekking tot één van de palmbomen inhoudelijk beoordelen.
houtachtige, overblijvende gewassen met een dwarsdoorsnede van de stam minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.
grieven 2 en 3 in het principaal hoger beroepen de
grieven 2 tot en met 4 in het incidenteel hoger beroepzien op hetgeen de kantonrechter ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] c.s. op bevrijdende verjaring heeft overwogen. Deze overwegingen luiden als volgt, voor zover van belang:
en de plataan en bamboe op 17 juli 1998. Dit wordt door [geïntimeerde] betwist. De kantonrechter zal echter voorbij gaan aan deze betwisting aangezien aannemelijk is dat de beplanting binnen afzienbare tijd na de aanschaf is gepland[het hof leest verbeterd: geplant]
in de tuin van [appellant sub 1] c.s. Het is immers voor planten niet bevorderlijk om lang buiten de aarde te staan. De voornoemde aanplantdata zullen dan ook als uitgangspunt worden genomen. De vraag ligt evenwel voor wanneer de plataan, de bamboe en de coniferen hoger reikten dan de scheidsmuur.
de bamboe en de coniferen hoger reikten dan de schutting. Het beroep op verjaring slaagt ten aanzien van deze beplanting dan ook niet.
grief 6 in het principaal hoger beroep), samengevat, dat op grond van een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand tot de grenslijn is toegelaten (als bedoeld in lid 2 van artikel 5:42 BW). Het hof gaat aan deze stelling eveneens voorbij bij gebrek aan nadere onderbouwing door [appellant sub 1] c.s. Deze grief strandt.
grief 5 in het incidenteel hoger beroepvan [geïntimeerde] betreffen het oordeel van de kantonrechter dat de bamboe als heg in de zin van artikel 5:42 BW is te kwalificeren en daarom dient te worden verwijderd althans ingekort voor zover deze op een afstand van minder dan vijftig centimeter van de grenslijn staat. Volgens [appellant sub 1] c.s. is bamboe noch een boom, noch een heester of heg maar een grassoort. Volgens [geïntimeerde] kwalificeert de bamboe in dit geval niet alleen als heg maar ook als heester. Het hof overweegt dat, hoewel bamboe naar algemeen spraakgebruik eerder als grassoort dan als struik of heester wordt aangemerkt, bamboe voor een deel ook uit hout bestaat en in elk geval zeer geschikt is om een haag mee te vormen. Dit blijkt ook uit door partijen overgelegde stukken over - de groei en verzorging van - bamboe (productie 20 bij de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep). Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat de bamboe, die, zoals tussen partijen niet in geschil is, in dit geval over een lengte van ruim vijf meter parallel aan de erfgrens is geplant, kan worden aangemerkt als heg en daarom als zodanig onder artikel 5:42 BW valt. Of de bamboe ook kwalificeert als heester, zoals [geïntimeerde] voorstaat, is bij deze stand van zaken niet van (doorslaggevend) belang. Deze grieven falen.
grief 5 in het principaal hoger beroep). Het hof gaat daaraan voorbij. Bij de comparitie ter plaatse heeft de kantonrechter immers vastgesteld dat de bamboe zich deels binnen vijftig centimeter van de erfgrens bevindt (zie onder 5.12. van het bestreden vonnis). [appellant sub 1] c.s. hebben met genoemde grief daarnaast nog aangevoerd dat het verwijderen van de bamboe in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (hetgeen het hof opvat als een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW) en geen belang dient. De door hen daartoe aangevoerde omstandigheden, te weten, samengevat, dat zij voldoende maatregelen hebben getroffen om de eventuele overlast door de bamboe voor [geïntimeerde] te verminderen, acht het hof onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het verwijderen/inkorten van de bamboe naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [geïntimeerde] ondervindt hij nog steeds overlast van de bamboe, terwijl het ervaren van hinder geen wettelijk vereiste is voor het moeten verwijderen daarvan. Deze grief faalt.
grief 6 in het incidenteel hoger beroepheeft [geïntimeerde] aangevoerd dat alle coniferen van [appellant sub 1] c.s. als bomen dienen te worden gekwalificeerd en niet slechts één en de rest als heester, zoals de kantonrechter heeft gedaan. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Bij gebrek aan een definitie in de wet, ziet ook het hof, evenals de kantonrechter, aanleiding om wat betreft het begrip ‘boom’ aansluiting te zoeken bij de verordeningen van de gemeente [gemeente] . Volgens die definitie is sprake van een boom bij een omvang van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld, zodat coniferen zowel als boom of als heester aangemerkt worden. De hoogte van de coniferen acht het hof daarbij niet van wezenlijk belang. Deze grief heeft geen succes.
grief 4 in het principaal hoger beroep). Volgens [appellant sub 1] c.s. vormen de coniferen samen een haag en houden zij de wind uit de tuin. Verwijdering van één van de coniferen zal leiden tot meer wind met als gevolg schade aan hun, subtropische, tuin. Bovendien zullen zij een berging moeten verwijderen om de bewuste conifeer te kunnen verwijderen. Het belang van [geïntimeerde] is niet gebleken. De gevolgen bij verwijdering zijn daarom onevenredig, ook wat betreft de door hen te lijden schade, aldus [appellant sub 1] c.s. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
in het principaal hoger beroep (grieven 7 tot en met 10)is aangevoerd, overweegt het hof als volgt. Het hof ziet geen grond om te oordelen dat het enkele feit dat [geïntimeerde] een beroep doet op artikel 5:42 BW, aangemerkt moet worden als misbruik van bevoegdheid. Het is daarbij aan [appellant sub 1] c.s. om voldoende feiten te stellen, en eventueel te bewijzen, op grond waarvan tot een dergelijk misbruik kan worden geconcludeerd. [appellant sub 1] c.s. hebben daartoe onvoldoende aangevoerd. Hun stelling dat [geïntimeerde] beweegreden niet het ondervinden van hinder of overlast is, maar zijn ontevredenheid over de afloop van eerdere procedures tussen partijen, is in dit kader niet afdoende. Afweging van [geïntimeerde] belang bij verwijdering van de beplanting en het belang van [appellant sub 1] c.s. bij het behoud daarvan leidt bovendien niet tot een dusdanige onevenredigheid dat [geïntimeerde] in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid mocht komen. Ook heeft de kantonrechter geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het beginsel van rechtszekerheid door het beroep van [appellant sub 1] c.s. op bevrijdende verjaring niet (geheel) te honoreren, zoals zij hebben betoogd. Het systeem van verjaring komt immers juist aan dat beginsel tegemoet. Dat de kantonrechter de opzet en het doel van de woonwijk onvoldoende heeft gerespecteerd en daarmee in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft geoordeeld, ziet het hof niet in. Dat de desbetreffende woonwijk destijds is aangelegd met de bedoeling dat er veel groen zou worden geplant, moge zo zijn (de door [appellant sub 1] c.s. ter toelichting overgelegde brochure is slecht leesbaar), maar dat betekent nog niet dat de geldende wettelijke bepalingen van het burenrecht daardoor terzijde kunnen worden geschoven. Evenmin staat het algemeen belang van het hebben van veel groen en van veel bomen in tuinen aan toewijzing van (een deel van) de vordering in de weg. Deze grieven falen.
indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, kan laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende wegsnijden en zich toeëigenen.Volgens [geïntimeerde] (
grief 7 in het incidenteel hoger beroep) heeft de kantonrechter zijn hierop ziende vordering ten onrechte niet toegewezen. Het laten overhangen van takken over zijn erf is onrechtmatig en [appellant sub 1] c.s. kunnen gehouden worden om, na het verwijderen van de beplanting in de verboden zone, de nog resterende overhangende takken te verwijderen, aldus [geïntimeerde] .
grief 8 in het incidenteel hoger beroepheeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte zijn vordering wat betreft de op zijn perceel doorgeschoten bamboewortels niet heeft toegewezen. Volgens [geïntimeerde] handelen [appellant sub 1] c.s. ook op dit punt onrechtmatig en heeft hij, primair, recht op vergoeding van de in de expertiserapporten abstract berekende kosten voor het verwijderen van die wortels. Het is [appellant sub 1] c.s. te verwijten dat [geïntimeerde] schade heeft geleden. [appellant sub 1] c.s. weigeren om de wortels weg te halen en om nieuw doorschieten van de wortels te voorkomen. De wortelwerende maatregelen die [appellant sub 1] c.s. in het verleden hebben getroffen zijn overduidelijk niet effectief geweest. Het feit dat [geïntimeerde] inmiddels zijn tuin ingrijpend heeft herzien vormt reden temeer om maatregelen op te leggen die maken dat toekomstig doorschieten van de wortels niet meer mogelijk is, aldus [geïntimeerde] .
rief 10 in het incidenteel hoger beroep. Gelet op de uitkomst in de procedure bij de kantonrechter zijn de kosten toen terecht gecompenseerd. Omdat de vordering van [geïntimeerde] in hoger beroep deels afgewezen blijft, laat het hof de kostencompensatie in het bestreden vonnis ook in stand.