In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk had de waarde van de woning vastgesteld op € 135.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 september 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, verschenen, evenals een taxateur namens de heffingsambtenaar. De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar alle relevante stukken heeft overgelegd en of de objectafbakening correct is. Belanghebbende betwist de objectafbakening en stelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de objectafbakening juist is. Het Hof concludeert dat de woning en de brandgang als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt, en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.