In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de waarde van een onroerende zaak, een rijwoning met tuin en schuur, vastgesteld op € 355.000, terwijl de heffingsambtenaar deze waarde op € 361.000 had vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de brandgang als onderdeel van de onroerende zaak werd beschouwd. De rechtbank vernietigde de uitspraken van de heffingsambtenaar en verlaagde de waarde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting van het Hof werd vastgesteld dat de brandgang, die eigendom is van de belanghebbende, vrij toegankelijk is en door meerdere personen wordt gebruikt. Het Hof oordeelde dat de brandgang en de woning als zelfstandige gedeelten moeten worden beschouwd, maar dat de brandgang wel degelijk onderdeel uitmaakt van de onroerende zaak voor de waardering onder de Wet WOZ. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog had vastgesteld en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar werd gegrond verklaard.