In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 augustus 2023. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende had aanslagen in de Rioolheffing, Afvalstoffenheffing en Zuiveringsheffing voor het jaar 2020 ontvangen, welke aanslagen in één geschrift waren verenigd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Rechtbank kende een schadevergoeding van € 50 toe voor de overschrijding van de redelijke termijn, maar wees de vergoeding van proceskosten en griffierecht af. In hoger beroep was de vraag of de Rechtbank het juiste bedrag aan immateriële schadevergoeding had toegekend en of er vergoedingen voor proceskosten en griffierecht moesten worden toegekend. Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden was vastgesteld en dat belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500. De heffingsambtenaar en de Staat werden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 166,67 en € 333,33. Daarnaast kende het Hof een proceskostenvergoeding van € 437,50 toe aan belanghebbende, die door de heffingsambtenaar en de Staat gezamenlijk dienden te vergoeden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade in hoger beroep werd afgewezen.