In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Het Hogeland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 139.000. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting, maar de Rechtbank Noord-Nederland had het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende.
Tijdens de zitting op 10 september 2024 is het geschil beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Belanghebbende had specifiek verzocht om de KOUDV-factoren en het indexeringspercentage, maar de heffingsambtenaar stelde dat het verzoek om het indexeringspercentage niet specifiek was en dat het verzoek niet was herhaald tijdens het hoorgesprek. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk verplicht was om de KOUDV-factoren te verstrekken, en dat het niet verstrekken hiervan een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ opleverde.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende benadeeld was door het gebrek aan informatie, wat van belang was voor de controle van de waardebeschikking. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 875 werden vastgesteld. Tevens werd de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.