In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan de [adres1] 153 te [woonplaats] voor het jaar 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 522.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft belanghebbende betoogd dat de vastgestelde waarde te hoog is en heeft hij een lagere waarde van € 427.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd met een taxatierapport en stelde dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde.
Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar met de gepresenteerde taxatiematrix en de toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft ook de argumenten van belanghebbende over de correcties op basis van secundaire objectkenmerken beoordeeld en vastgesteld dat er geen schending van de relevante wetgeving heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.