In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2023. De zaak betreft de waardevaststelling van een vrijstaand herenhuis aan de [adres1] 91 te [woonplaats] voor de onroerendezaakbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 269.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende betwist deze waardevaststelling en stelt dat de waarde te hoog is, met een voorgestelde waarde van € 227.000. Het geschil spitst zich toe op de omvang van de gebruiksoppervlakte en de correcties op basis van secundaire objectkenmerken. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de correcties op basis van secundaire objectkenmerken voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.