Uitspraak
1.[appellant1] ,
3. [appellante3] Holding B.V.,
4. [appellante4] Schildersbedrijf B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
5. [appellante5] Renovatiebedrijven B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
6. [appellante6] Reinigingswerken B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
7. [appellante7] Pensioen B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
[appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
4. De besloten vennootschap [geïntimeerde4] B.V.,
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3]en
[geïntimeerde4],
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
2.3 Het hof zal oordelen dat de vorderingen van [appellanten] niet toewijsbaar zijn. Dat wordt hierna uitgelegd. Het hof zal eerst de relevante feiten vermelden en daarna de vorderingen van [appellant1] en het verweer van [geïntimeerden] tegen die vorderingen bespreken.
3.De relevante feiten
[geïntimeerde2] is bestuurder en aandeelhouder van [geïntimeerde4] . Deze vennootschap houdt zich bezig met administratieve dienstverlening en belastingadvies.
[geïntimeerde4] en [geïntimeerde3] werken nauw samen. Zij zijn gevestigd in hetzelfde kantoorpand.
“
Hierbij delen wij u mede dat onze langdurige samenwerking welke t.g.v. afwijkende inzichten helaas ten einde is gekomen.(…)Verder willen wij in het bezit komen van de jaarstukken 2012, waarvan U meldde dat deze gereed waren.”
“
Door uw handelswijze (onder meer als accountant en advocaat) hebben cliënten aanzienlijke schade geleden hierbij verwijzen cliënten onder meer naar de door u opgemaakte foutieve
In de brieven aan [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] zijn varianten van deze tekst vermeld. Dat geldt ook voor de brief van de advocaat van [appellanten] van 26 februari 2021 aan [geïntimeerde2] , waarin [geïntimeerde2] aansprakelijk is gesteld.
4.4. De beoordeling van het geschil
4.12 [geïntimeerden] hebben zich tegen het verwijt betreffende de onzuivere pensioenbrieven allereerst verweerd met een beroep op verjaring. Zij stellen dat
In een arrest uit 2020 overwoog de Hoge Raad:
“
Bij de beantwoording van de vraag op welk moment de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen als hiervoor bedoeld, kan van belang zijn dat de benadeelde in zijn verhouding tot de aangesprokene mocht vertrouwen op diens deskundigheid en dat hij in verband daarmee (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen. Daarbij kan verder van belang zijn dat de aangesproken partij andere, niet in haar risicosfeer liggende, oorzaken voor het opgetreden nadeel heeft genoemd of anderszins aan de benadeelde geruststellende mededelingen heeft gedaan over de door haar verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel. Onder omstandigheden kan een benadeelde dan ook pas geacht worden voldoende zekerheid te hebben dat hij schade heeft geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon, wanneer hij kennis heeft gekregen van een juridisch advies of een rechterlijk oordeel” [4] .
Mr. Van Hout concludeert:
“
Het ontbreken van getekende pensioenbrieven, financieringsovereenkomst en het niet
Daarnaast zijn er volgens mr. Van Hout nog diverse andere aandachtspunten.
Onder het kopje “
Hoe nu verder?” schrijft mr. Van Hout:
“
Het is uw belang om zekerheid te hebben over uw pensioendossier en eventuele
Bij de keuze voor optie 2 is volgens mr. Van Hout een nader adviestraject noodzakelijk. Het pensioendossier moet dan in overeenstemming met de geldende regelgeving te worden gebracht. Daar is veel tijd - “
mimimaal 40 uur”- mee gemoeid.
“
Wij zijn enigszins verbaasd en toch wel geschrokken.”
Uit de brief van [appellant1] aan [geïntimeerde1] van 25 augustus 2014 volgt dat [appellant1] zich ook van de ernst van de door mr. Van Hout geschetste situatie bewust is. Hij schrijft niet voor niets verbaasd en geschrokken te zijn.
4.27 Voor het verwijt dat aan [geïntimeerde1] wordt gemaakt betreffende diens advisering van [naam3] in de procedure zit het probleem niet in de toerekening naar redelijkheid, maar in de eerste fase van het causaal verband. [appellanten] hebben in het licht van het op dit punt door [geïntimeerden] gevoerde verweer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat indien [geïntimeerde1] [naam3] niet zou hebben bijgestaan de vordering van [appellante3] Holding wel zou zijn toegewezen. In dit verband is van belang dat
Het ontslagprocedureverwijt4.29 [naam3] was, zoals gezegd, in dienst bij [appellante6] Reinigingswerken. Die vennootschap heeft in 2018 een ontslagvergunning voor haar aangevraagd bij het UWV. Het ging om een ontslag op bedrijfseconomische gronden. [naam3] heeft tegen het verzoek om een ontslagvergunning verweer gevoerd en is bij dat verweer bijgestaan door [geïntimeerde1] . [appellanten] vinden dat [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld door [naam3] bij te staan, omdat hij eerder als advocaat en accountant voor van [appellante6] Reinigingswerken had gewerkt en omdat hij bij zijn verweer gebruik heeft gemaakt van ‘geheime’ documenten waarover hij als accountant kon beschikken. Die informatie heeft hij (deels) van [geïntimeerde2] ontvangen, die daarmee ook onrechtmatig heeft gehandeld.
Het hof houdt het er dan ook op dat het verwijt van [appellanten] over het gebruik maken van stukken door [geïntimeerde1] ziet op stukken betreffende de boekjaren vóór 2013 en op de jaarrekeningen 2013 en 2015.
[appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat [appellant1] - want hij is (als enige) degene die op dit punt schade kan hebben geleden - mogelijk schade heeft geleden door de interpretatie die [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben gegeven van de door hen aan [naam4] verstrekte feitelijke informatie. Het is immers niet aannemelijk dat indien [naam3] niet zou zijn bijgestaan door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] maar door andere adviseurs deze adviseurs een andere interpretatie zouden hebben gegeven van de informatie en evenmin dat [naam4] in dat geval tot een andere, voor [appellant1] voordeliger, waardering zou zijn gekomen.
Er moet, allereerst, van worden uitgegaan dat [naam3] als (gewezen) medeaandeelhouder van [appellante3] Holding over veel relevante informatie kon beschikken en een andere bekwame adviseur in de arm zou hebben genomen wanneer [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] haar niet zouden hebben bijgestaan, die [naam4] ook zou hebben gewezen op onvolkomenheden of hiaten in de door [appellant1] en zijn adviseurs aangedragen informatie. [naam4] zou ook in dat geval in het kader van een goede uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk relevante informatie hebben vergaard.
Bovendien hebben [appellanten] niet duidelijk gemaakt dat de door hen gewraakte informatieverstrekking door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] negatieve gevolgen heeft gehad voor
- in de vorm van een hogere aan zijn zus te betalen vergoeding voor haar aandelen - heeft ondervonden van de interventies van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .