ECLI:NL:HR:2005:AT4097
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- O. de Savornin Lohman
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toewijsbaarheid van schadevergoeding in tuchtrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder vonnis van de rechtbank en een arrest van het gerechtshof. De eiseres, een mondhygiëniste, had een vordering ingesteld tegen de verweerder, een psychiater, naar aanleiding van een verkeersongeval dat zij op 1 november 1994 had gehad. De eiseres stelde dat de rapportage van de verweerder niet voldeed aan de eisen en dat zij daardoor schade had geleden, waarvoor zij vergoeding eiste. De rechtbank had de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar het gerechtshof had in hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering afgewezen. De eiseres ging in cassatie tegen het arrest van het hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de vordering van de eiseres niet op de juiste wijze had getoetst aan de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 6:96, dat betrekking heeft op redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De Hoge Raad bevestigde dat de kosten van een tuchtprocedure niet automatisch als redelijke kosten kunnen worden aangemerkt en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om hiervan af te wijken. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.
Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder kosten in tuchtrechtelijke procedures voor vergoeding in aanmerking komen en bevestigt de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over de rol van tuchtrecht in het vaststellen van aansprakelijkheid. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige vorderingen in vergelijkbare zaken, waarbij de kosten van tuchtrechtelijke procedures niet zonder meer als redelijke kosten kunnen worden beschouwd.