Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een opdrachtgever en een bouwkundig adviseur. De opdrachtgever, die een agrarisch bedrijf in Marknesse heeft, had in 2009 een bouwkundig ontwerp laten maken en in 2010 statische berekeningen laten uitvoeren door de bouwkundig adviseur. Na de oplevering van de loods in 2010 ontstonden er problemen met de constructie, wat leidde tot scheuren en verzakkingen. De opdrachtgever heeft in 2017 een procedure aangespannen tegen de bouwkundig adviseur, waarbij hij schadevergoeding eiste voor de geleden schade. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van verjaring, omdat de opdrachtgever al in 2012 bekend was met de schade en de mogelijke aansprakelijkheid van de adviseur. Het hof heeft dit oordeel bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de opdrachtgever in 2013 voldoende zekerheid had over de schade en de aansprakelijkheid van de adviseur. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij het de oordelen van het hof bevestigde en oordeelde dat de verjaringstermijn was aangevangen voordat de opdrachtgever zijn vordering had gestuit. De Hoge Raad benadrukte dat de benadeelde daadwerkelijk bekend moet zijn met zowel de schade als de aansprakelijke persoon, en dat het enkele vermoeden niet voldoende is om de verjaringstermijn te stuiten.