ECLI:NL:HR:2015:760

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
14/01022
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade na aanrijding en de rol van noodweer in civiele aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen AIG Europe Limited, als rechtsopvolgster van Chartis Europe SA, en een verweerder die betrokken was bij een aanrijding. De zaak betreft de vraag of AIG aansprakelijk is voor de schade die de verweerder heeft geleden als gevolg van deze aanrijding. De aanrijding vond plaats op 25 juli 2006, waarbij de verweerder letsel opliep door een auto bestuurd door een derde partij. De rechtbank had de vordering van de verweerder afgewezen, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis en verklaarde AIG voor 75% aansprakelijk voor de schade.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de vraag behandeld of de verweerder voldoende belang had bij zijn vordering tot verklaring voor recht dat AIG aansprakelijk is. De Hoge Raad oordeelde dat de mogelijkheid van schade aannemelijk was, ook al werd geen schadevergoeding gevorderd. Dit betekende dat de verweerder voldoende belang had bij zijn vordering.

Daarnaast werd de rol van de strafrechter in de civiele aansprakelijkheidszaak besproken, met name het beroep op noodweer dat door de strafrechter was aanvaard. De Hoge Raad oordeelde dat de civiele rechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter over noodweer, omdat dit niet deel uitmaakt van de bewezenverklaring. De Hoge Raad verwierp het beroep van AIG en bevestigde de uitspraak van het hof, waarbij AIG aansprakelijk werd gesteld voor de schade van de verweerder.

Uitspraak

27 maart 2015
Eerste Kamer
14/01022
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vennootschap naar buitenlands recht AIG EUROPE LIMITED,
als rechtsopvolgster van de vennootschap naar buitenlands recht Chartis Europe SA,
gevestigd te London, Engeland,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als AIG en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 243111/HA ZA 12-156 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 juni 2012 en 24 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak HD 200.123.657/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 november 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft AIG beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt ertoe dat onderdeel 1 van het principale beroep faalt. De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het principale en het incidentele beroep.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 25 juli 2006 is [verweerder] aangereden door een auto die werd bestuurd door [betrokkene 1] (hierna ook: de aanrijding). [verweerder] heeft daarbij letsel opgelopen.
(ii) De aanrijding volgde op een confrontatie tussen [verweerder] en [betrokkene 1]. Beiden zijn strafrechtelijk vervolgd.
(iii) [verweerder] is door de politierechter veroordeeld wegens bedreiging van [betrokkene 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht. Mede wegens zijn aanzienlijke letsel is aan [verweerder] geen straf of maatregel opgelegd.
(iv) In de strafzaak tegen [betrokkene 1] is in hoger beroep poging tot doodslag bewezen verklaard en is tevens het beroep van [betrokkene 1] op noodweer terzake aanvaard. Hij is in zoverre ontslagen van rechtsvervolging. Wegens bedreiging met zware mishandeling van [verweerder] is [betrokkene 1] veroordeeld tot een werkstraf.
(v) AIG was ten tijde van de aanrijding de WAM-verzekeraar van de auto van [betrokkene 1].
3.2
In dit geding vordert [verweerder] een verklaring voor recht dat AIG aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van de aanrijding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat AIG voor 75% aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] lijdt als gevolg van de aanrijding.
Het hof heeft, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen. [betrokkene 1] is op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die [verweerder] heeft geleden doordat [betrokkene 1] met zijn auto tegen [verweerder] aan, en over hem heen is gereden (rov. 4.3.4).
Het oordeel van het gerechtshof Amsterdam over het beroep van [betrokkene 1] op noodweer in de strafzaak, vormt geen onderdeel van de bewezenverklaring, zodat op dat punt geen sprake is van dwingend bewijs in de zin van art. 161 Rv; [betrokkene 1] kan zich in de onderhavige civiele zaak niet met succes op overmacht of noodweer beroepen (rov. 4.3.3 en 4.3.6).

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1
Volgens onderdeel 1 heeft het hof miskend dat [verweerder] onvoldoende belang heeft bij zijn vordering.
vordert slechts een verklaring voor recht.
Niet blijkt van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat hij daarmee volstaat. Het hof had [verweerder] daarom ambtshalve niet-ontvankelijk in zijn vordering moeten verklaren, aldus de klacht.
4.1.2
Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. Voor zover in HR 30 maart 1951, NJ 1952/29 anders is geoordeeld, komt de Hoge Raad daarvan terug.
4.1.3
In het oordeel van het hof ligt besloten dat [verweerder] voldoende belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1.2 is vermeld, heeft het hof hiermee geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is evenmin onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat niet in geschil was dat [verweerder] bij de aanrijding letsel had opgelopen. De klacht faalt.
4.2.1
Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat, als de strafrechter een beroep op noodweer heeft aanvaard en daarop in de civiele aansprakelijkheidszaak een beroep wordt gedaan, de civiele rechter het rechtsoordeel van de strafrechter in beginsel dient te volgen.
4.2.2
De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 2 Rv). Art. 161 Rv bevat een dergelijke bepaling: een op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit. Het oordeel van de strafrechter dat een beroep op noodweer slaagt, wordt echter niet door art. 161 Rv bestreken. Dat oordeel maakt immers geen deel uit van de bewezenverklaring. Het heeft betrekking op de strafbaarheid van de verdachte (art. 350 Sv).
De aanvaarding van een beroep op noodweer door de strafrechter laat de vrijheid in de bewijswaardering van de burgerlijke rechter dan ook onverlet. Hierop stuit de klacht af.
4.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt AIG in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 387,07 verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AIG begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek,en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 maart 2015.