In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 14 oktober 2022. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een vrijstaande woonboerderij, door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerwolde. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 269.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten en griffierecht wegens schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de vastgestelde waarde te hoog is en dat de heffingsambtenaar verschillende wettelijke verplichtingen heeft geschonden. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd met vergelijkingsobjecten die de vastgestelde waarde onderbouwen. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de kwaliteit en staat van onderhoud van de onroerende zaak op 'slecht' moeten worden gewaardeerd.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.