In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2022. De zaak betreft de waardevaststelling van twee onroerende zaken, gelegen aan [adres1] 25 en [adres1] 27 te [woonplaats], voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van deze woningen vastgesteld op respectievelijk € 571.000 en € 485.000, welke waarden door belanghebbende werden betwist. De Rechtbank had de waarde van de woningen in goede justitie vastgesteld op € 540.000 voor [adres1] 25 en € 340.000 voor [adres1] 27, en de heffingsambtenaar had de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw de waardes betwist en een lagere waarde bepleit van € 440.000 voor [adres1] 25 en € 331.000 voor [adres1] 27. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de waardeverminderende factoren en dat de door de Rechtbank vastgestelde waarden niet te hoog zijn. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.