ECLI:NL:GHARL:2024:4875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/2280 en 22/2281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 4.897 was gebaseerd op de handelsinkoopwaarde van twee voertuigen, een BMW X5 en een Jeep Compass, die door belanghebbende waren aangekocht en verkocht. De Inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

De kern van het geschil betrof de vraag of de handelsinkoopwaarden van de voertuigen moesten worden verminderd wegens schade en het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade en dat de taxatierapporten niet voldeden aan de eisen van de wet. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van gedegen taxatierapporten en de bewijslast die op belanghebbende rust bij het aantonen van waardevermindering van voertuigen. Het Hof wees erop dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand op zichzelf niet voldoende was om een waardevermindering aan te nemen, vooral niet zonder concrete bewijsvoering van onregelmatigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/2280 en 22/2281
uitspraakdatum: 23 juli 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] U.A.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2022, nummers AWB 21/1746 en 21/1750, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 4.897.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn [naam2] en [naam3] verschenen.

2.Vaststaande feiten

Zaak 22/2280
2.1.
Belanghebbende heeft op 6 maart 2020 voor een gebruikte, uit Duitsland afkomstige BMW X5 M50d High Executive (hierna: auto 1) op aangifte een bedrag van € 13.009 aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft de vermindering (afschrijving) van deze auto berekend aan de hand van een taxatierapport. Hierin is de handelsinkoopwaarde als volgt bepaald:
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) volgens koerslijst XRAY; rental: ja
72.377
Af: gecalculeerde schade
7.26
Bij: correctie cf. XRAY matrix
200
Af: correctie ‘geen oordeel kilometerstand’
3
Af: correctie schadeverleden
1.5
-/- 11.560
Handelsinkoopwaarde na correctie
60.817
Blijkens de inkoopfactuur van 26 februari 2020 is auto 1 aangekocht van een in Nederland gevestigde autohandelaar voor € 76.532,50 (inclusief omzetbelasting). Belanghebbende heeft auto 1 blijkens een aankoopbevestiging van 2 maart 2020 verkocht aan een particulier voor € 107.950. De prijs van de auto is volgens de aankoopbevestiging inclusief (onder meer) het restylen van parkeerplekjes en het herstellen van de rand van de rechtervelgen.
Zaak 22/2281
2.2.
Belanghebbende heeft op 30 januari 2020 voor een gebruikte, uit Duitsland afkomstige Jeep Compass 2.0 MultiJet Longitude 4x4 (hierna: auto 2) op aangifte een bedrag van € 4.627 aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft de vermindering (afschrijving) van deze auto berekend aan de hand van een taxatierapport. Hierin is de handelsinkoopwaarde als volgt bepaald:
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) volgens koerslijst XRAY; rental: ja
20.044
Af: gecalculeerde schade
4.592
Bij: correctie cf. XRAY matrix
200
Af: correctie ‘geen oordeel kilometerstand’
2.5
-/- 6.892
Handelsinkoopwaarde na correctie
13.152
Blijkens de inkoopfactuur van 23 januari 2020 is auto 2 op 17 januari 2020 aangekocht van een in Duitsland gevestigde autohandelaar voor € 20.600 (exclusief omzetbelasting).
Beide zaken
2.3.
De Inspecteur heeft een ‘Onderzoek waardebepaling’ door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) laten doen. Belanghebbende heeft auto 1 en auto 2 niet aan DRZ getoond (no show). Van het onderzoek zijn rapporten opgemaakt. In de beide rapporten van het onderzoek is geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade. DRZ heeft daarbij opgemerkt dat alleen door een fysieke controle is vast te stellen of het gaat om schade of (normale) gebruikssporen. Voor een waardevermindering wegens schadeverleden of ‘geen oordeel kilometerstand’ heeft DRZ evenmin aanleiding gezien.
2.4.
Naar aanleiding van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, die als volgt is berekend:
Auto 1
Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)
148.007
Handelsinkoopwaarde (cf. koerslijst taxatierapport)
72.377
Afschrijving
51,10%
Bruto BPM
31.662
Afschrijving (51,10%)
-/- 16.180
= Verschuldigde BPM
15.482
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 13.009
Naheffing
2.473
Auto 2
Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)
47.79
Handelsinkoopwaarde (cf. koerslijst taxatierapport)
20.044
Afschrijving
58,06%
Bruto BPM
16.814
Afschrijving (58,06%)
9.763
= Verschuldigde BPM
7.051
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 4.627
Naheffing
2.424
TOTAAL
4.897
2.5.
De Rechtbank heeft belanghebbende niet gevolgd in de stelling dat de handelsinkoopwaarde van de beide auto’s moet worden verminderd omdat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat uit de schadecalculatie in de beide taxatierapporten, in combinatie met de daarbij gevoegde foto’s van de auto’s, niet valt af te leiden in hoeverre sprake is van andere schade dan schade die het gevolg is van normale slijtage en gebruikssporen en of dit tot de gestelde waardeverminderingen zou moeten leiden. De Rechtbank heeft hierbij betrokken dat op de inkoopfacturen van de auto’s geen melding wordt gemaakt van schade. Voor een waardevermindering wegens schadeverleden (auto 1) heeft de Rechtbank evenmin aanleiding gezien, aangezien belanghebbende dit onvoldoende heeft onderbouwd en op de inkoopfactuur ook hiervan geen melding is gemaakt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep opnieuw dat voor het berekenen van de vermindering (afschrijving) ingevolge artikel 10, lid 2, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) de handelsinkoopwaarden van de beide auto’s moet worden verminderd wegens schade (auto 1 en auto 2), het schadeverleden (auto 1) en de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand (auto 1 en auto 2).

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: Gebreken in taxatierapporten
4.1.
Artikel 8, lid 4, letter b, in samenhang met bijlage I van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, stelt eisen aan een taxatierapport, waaronder
de voorwaarde dat het taxatierapport is voorzien van een verklaring van de taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname.
4.2.
De Inspecteur stelt dat de taxateur de voor de auto’s opgegeven waarden niet naar waarheid heeft vastgesteld en dat van een gedegen fysieke opname geen sprake is geweest. Ter onderbouwing hiervan heeft de Inspecteur erop gewezen dat in beide gevallen het tijdstip waarop de foto’s zijn gemaakt niet strookt met het tijdstip waarop de fysieke opname van de auto’s zou hebben plaatsgevonden. Volgens de Inspecteur is het bovendien niet mogelijk om in de gestelde duur van de fysieke opname (30 minuten) alle aspecten van de auto (goed) op te nemen.
4.3.
Het Hof stelt vast dat de taxatierapporten niet zijn voorzien van een (letterlijke) verklaring van de taxateur dat de opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname. Het acht Hof acht het ontbreken van die verklaring echter van onvoldoende gewicht om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te schuiven. Hetzelfde geldt voor de andere door de Inspecteur gestelde gebreken in de taxatierapporten.
4.4.
Voor zover in de taxatierapporten gebreken zitten, kunnen die gevolgen hebben voor de bewijskracht die het Hof aan het taxatierapport toekent. Het Hof zal hierna de inhoud van belanghebbendes taxatierapporten wat betreft de gestelde schade en waardedruk aan een beoordeling onderwerpen. (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3910)
Waardevermindering wegens schade (auto 1 en auto 2)
4.5.
Belanghebbende op wie – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – de bewijslast rust, is er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat voor auto 1 en auto 2 aanleiding bestaat voor een waardevermindering als gevolg van schade. De verwijzing naar de door belanghebbende ingebrachte taxatierapporten volstaat niet. Uit die taxatierapporten en de daarin opgenomen foto’s volgt niet dat sprake is van schade, anders dan normale gebruikssporen die passen bij leeftijd, gebruik en kilometerstand van de auto’s.
4.6.
Over de vermeende schade aan auto 1 is op de inkoopfactuur van 26 februari 2020 niets vermeld, terwijl een verkoper dat wel behoort te melden wanneer het gaat om schade als hiervoor bedoeld. Op de door belanghebbende opgemaakte aankoopbevestiging van 2 maart 2020 ter zake van de verkoop aan een derde (particulier) is vermeld dat het restylen van parkeerplekjes en het herstellen van de rand van de rechtervelgen in de prijs (€ 107.950) is inbegrepen. Gelet op die omschrijving en de foto’s bij het taxatierapport, betreft dit echter herstel van normale gebruikssporen. Overigens is in de aankoopbevestiging geen schade vermeld. Dat in de periode tussen aan- en verkoop door belanghebbende schadeherstel heeft plaatsgevonden, is evenmin gebleken.
4.7.
Over de vermeende schade aan auto 2 is evenmin iets vermeld in de koopovereenkomst van 17 januari 2020 en op de inkoopfactuur van 23 januari 2020.
4.8.
Overigens zijn in de beide schadecalculaties posten opgenomen die in het geheel niet als schade zijn aan te merken, in het bijzonder de post ‘afl. klaar maken huurauto’ (in totaal € 986 exclusief omzetbelasting). Daarbij wordt opgemerkt dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is uitgegaan van een koerslijst XRAY (rental: ja), zodat het waardedrukkend effect dat uitgaat van het zijn van een ‘ex-rental’ al hierin is verdisconteerd. Voor het in aanmerking nemen van een aanvullende waardedruk bestaat in zoverre geen aanleiding. Belanghebbende heeft dat ter zitting ook erkend.
Waardevermindering wegens schadeverleden (auto 1)
4.9.
Wat betreft auto 1 is tussen partijen in geschil of sprake is van een auto met een schadeverleden en, zo ja, of dit aan de auto klevende schadeverleden zodanig ernstig is dat dit gegeven op zichzelf - ook na volledig herstel van de schade - een waardedrukkend effect heeft op de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto.
4.10.
Het schadeverleden van een auto kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval - zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van de auto, de leeftijd en de kilometerstand - een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een auto hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Daarbij wordt in aanmerking dat een dergelijk schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig door een handelaar van een particulier zal hiermee dan ook eventueel rekening worden gehouden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4100, r.o. 4.10).
4.11.
Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schadeverleden met een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van auto 1. De verwijzing in het taxatierapport naar een schermafdruk uit het ‘BMW systeem’ volstaat niet. Daarin staat weliswaar ‘Bumper, front – renew, € 1.402,99, 14/01/2020’ en ‘Door, front left – repair, € 481,35, 14/01/2020’, maar hieruit valt niets op te maken over aard en omvang van die (herstelde) schade, zodat niet is vast te stellen of hiervan een waardedrukkend effect uitgaat.
4.12.
Voor zover al sprake zou zijn van een schadeverleden met een waardedrukkend effect, heeft belanghebbende met de enkele verwijzing naar een waardecorrectietabel van de Federatie TMV, waaruit volgens belanghebbende een waardevermindering van € 1.500 zou volgen, de omvang van die correctie niet aannemelijk gemaakt, nu deze tabel te algemeen is en onduidelijk is op welke onderliggende gegevens de zeer ruwe forfaits zijn gebaseerd (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9794, r.o. 4.12; Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1858, r.o. 4.8).
Waardevermindering wegens ‘geen oordeel kilometerstand’ (auto 1 en auto 2)
4.13.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand, reden is om de waarde van de auto’s te verminderen met € 3.000 (auto 1) respectievelijk € 2.500 (auto 2).
4.14.
Naar het oordeel van het Hof kan het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De bewijslast dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust op belanghebbende (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2453, r.o. 4.22).
4.15.
Belanghebbende heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto’s. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. De Inspecteur heeft in dit kader nog gewezen op de aanwezigheid van de onderhoudsboekjes van de beide auto’s, waaruit het verloop van de kilometerstand volgt. Gelet daarop is belanghebbende met het taxatierapport niet erin geslaagd een waardevermindering in verband met ‘geen oordeel kilometerstand’ aannemelijk te maken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. Van Suilen.
(A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 juli 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.