In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) werd verminderd. De belanghebbende, een B.V., had een naheffingsaanslag van € 2.853 ontvangen, welke door de rechtbank werd verlaagd tot € 1.997. De Inspecteur stelde dat de schade aan de auto, een Volkswagen Polo, niet correct was vastgesteld en dat de waarde van de auto in onbeschadigde staat te hoog was ingeschat. Tijdens de zitting bij het Hof werd het geschil voornamelijk gevoerd over de hoogte van de schade en het percentage dat in aanmerking moest worden genomen voor de waardevermindering. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de schade aan de motorkap op het moment van aangifte nog niet was hersteld. Het Hof concludeerde dat de schade zoals vastgesteld door de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van € 7.260 leidend was. Het Hof oordeelde verder dat het percentage van 76% voor de waardevermindering, zoals door de Inspecteur voorgesteld, aannemelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de naheffingsaanslag werd vastgesteld op € 2.384. De kosten en het griffierecht werden niet vergoed, aangezien het hoger beroep van de Inspecteur gegrond werd verklaard en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende ongegrond.