Uitspraak
1.De kern van de zaak en de uitkomst
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
binnengekomen op 19 januari 2024,
UU,
gehouden.
Het hoger beroep van UU (incidenteel hoger beroep) is bedoeld om een verklaring voor recht te krijgen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] en om een verklaring voor recht te krijgen dat [de werknemer] geen aanspraak kan maken op de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten 2020 (BWNU). Ook moet [de werknemer] worden veroordeeld in de proceskosten.
3.Wat is er gebeurd?
“Artikel 1.14 Nevenwerkzaamheden
als vertegenwoordigers van UMC Holdings’ schriftelijk persoonlijk bedankt voor de verbondenheid met GenDx vanaf het prille begin. In verband daarmee is aan hen door GenDx een eenmalige persoonlijke vergoeding van € 10.000 in het vooruitzicht gesteld, als dat zou vallen binnen wettelijke en door de werkgever toegestane regels. [de werknemer] heeft het aanbod onder dat voorbehoud geaccepteerd.
€ 3.000. Voor 2018 is aan [de werknemer] door GenDx € 8.000 toegekend als jaarlijkse vergoeding voor advieswerk, wat hij heeft aanvaard.
Voorstel tot mogelijkheid om GenDx en KimerDx aandelen te verkopen’ en was afkomstig van [aandeelhouder1] in zijn hoedanigheid als CEO GenDX, CEO KimerDx en algemeen directeur EchiumBio Holding. In de inkoopbrief heeft [aandeelhouder1] toegelicht waarom hij de aandelen wilde inkopen die door Utrecht Holdings werden gehouden in GenDx en KimerDx. Ook heeft hij opgemerkt:
“De relatie met UMCU Holding is altijd zeer goed geweest en jullie persoonlijke inbreng heeft mede van GenDx een succes gemaakt. Een inbreng die jullie hopelijk nog lang als adviseurs van GenDx willen blijven leveren.”Verder heeft [aandeelhouder1] in de inkoopbrief toegelicht hoe GenDx de prijs heeft becijferd, op basis waarvan zij de aandelenbelangen wilde inkopen die Utrecht Holdings had in GenDx. De inkoopbrief is niet ondertekend.
“
ik heb de concept brief, waarover ik vorige week sprak in de dropbox folder gestopt. Ik heb de laatste paragraaf vandaag toegevoegd. Laat maar weten wat je hiervan vindt. In brief is geen rekening gehouden met scenario van doorverkoop van aandelen. Ik wil dat formeel ook scheiden. Overigens ben ik zeer positifief gemotiveerd om jou als aandeelhouder er bij te krijgen, even bij [naam1] gesondeerd en ook hij is zeer positief. [de werknemer]erbij zou leuk zijn, maar dat hoeft niet per se als aandeelhouder. Misschien (ook) wel als (part time) werknemer ?. Kun jij mij jouw prive email adres toe sturen?”Dit document (hierna: de notitie) is gewijzigd op 21 november 2017.
heeft mij nu gevraagd’GenDx te adviseren/ondersteunen op meer strategische en soms ondernemingsrechtelijke zaken. Tegelijk meldde hij dat [aandeelhouder1] ook [de werknemer] als adviseur zou willen inschakelen. [bestuurder1] schreef verder dat [aandeelhouder1] zowel aan hem als aan [de werknemer] aandelen in GenDx had aangeboden, maar dat dat nog verder uitgewerkt moest worden. De heer [de voorzitter] (voorzitter RvC) heeft op 27 maart 2018 geantwoord: “
Als je wilt investeren in een onderneming is dat wat mij betreft je vrije keuze.”
€ 182.913,50, net als de persoonlijke vennootschap van [bestuurder1] , Uniper Holding BV (hierna: Uniper) deed.
“Hierbij meld ik je dat ik ga participeren in GenDx. (...) Afgelopen periode hebben we deze participatie enkele malen besproken. Mede op mijn verzoek heb je dit ook gemeld bij de raad van commissarissen van "Utrecht Holdings". Zij hebben daar begreep ik van je, geen bezwaar tegen.”[bestuurder1] heeft op 8 november 2018 geantwoord dat geen bezwaar bestaat, ervan uitgaande dat tijdsinvesteringen buiten werktijd plaatsvinden, zoals dat in de periode daarvoor ook was.
4.Het oordeel van het hof
€ 10.000 in het vooruitzicht stelde, tot 18 april 2019 toen [de werknemer] niet-uitvoerend bestuurder van GenDx werd. Partijen zijn het erover eens dat [de werknemer] toentertijd ambtenaar was. Pas met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per 1 januari 2020 is [de werknemer] werknemer geworden. Dat heeft tot gevolg dat bij de verdere beoordeling van belang is dat partijen ten tijde van de verweten gedragingen gebonden waren aan artikel 125ter Ambtenarenwet (oud), op basis waarvan het bevoegd gezag en de ambtenaar verplicht zijn zich als goed werkgever en goed ambtenaar te gedragen. Dit betekent onder meer dat de ambtenaar zijn taak integer en onpartijdig uitvoert, waarbij iedere belangenverstrengeling wordt voorkomen. [3] UU heeft aangevoerd dat aan [de werknemer] als ambtenaar strengere integriteitseisen kunnen worden gesteld dan aan een reguliere werknemer. [de werknemer] betwist dat niet, maar wijst erop dat UU niet heeft onderbouwd waaruit die zwaardere norm voor [de werknemer] concreet zou bestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een redelijke grond voor ontslag en of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] zal het hof hier verder op ingaan.
[de werknemer] is geen verwijt te maken rond de betaalde nevenwerkzaamheden
vanuit zijn functieheeft gedaan. UU heeft immers niet onderbouwd bijvoorbeeld wanneer en hoeveel [de werknemer] van GenDx betaald heeft gekregen voor dit advieswerk vanuit zijn functie. Weliswaar heeft GenDx op 31 maart 2015 aan [de werknemer] € 10.000 aangeboden voor zijn advieswerk vanuit zijn functie, wat [de werknemer] onder voorbehoud heeft aanvaard, maar vast staat dat dit bedrag toen niet is betaald. Dat betekent dat het verwijt van UU verder alleen betrekking heeft op werkzaamheden die [de werknemer]
naast zijn functieen in eigen tijd heeft verricht.
Als [de werknemer] melding had gedaan van de betaalde nevenwerkzaamheden, zou die toestemming zijn geweigerd. Een betaalde adviesrol bij GenDx en de rol van niet-uitvoerend bestuurder schaden namelijk de zakelijke belangen van Utrecht Holdings (en indirect UU) en belemmeren een goede en volledige uitoefening van zijn functie bij Utrecht Holdings. Ook zijn deze nevenwerkzaamheden en neveninkomsten strijdig met het aanzien van UU en was daarbij de schijn van belangenverstrengeling aanwezig. UU voegt daaraan toe dat door het nalaten van [de werknemer] , haar de kans is ontnomen een financieel schandaal af te wenden. Ten slotte wordt [de werknemer] verweten niet transparant te zijn geweest over de nevenwerkzaamheden.
Betaald advieswerk voor GenDx vanaf april 2016
schriftelijkemededeling van betaalde nevenwerkzaamheden is vereist, of dat daarvoor vooraf schriftelijk om toestemming moet worden gevraagd. De cao bepaalt in artikel 1.14 lid 1 dat de werknemer vooraf aan de werkgever mededeling doet van te verrichten nevenwerkzaamheden, maar dat hoeft niet schriftelijk. In artikel 1.15 staat dat de werkgever moet instemmen met het aannemen door de werknemer van vergoedingen of beloningen, zonder de eis van schriftelijkheid. In de Code of Conduct staat dat medewerkers toestemming voor nevenwerkzaamheden vragen aan hun leidinggevende, dus evenmin dat dat schriftelijk moet. Over beloning voor nevenwerkzaamheden bepaalt de Code of Conduct niets specifieks.
mededelingmoest worden gedaan. UU heeft niet betwist dat [de werknemer] en [bestuurder1] gezamenlijk hebben gesproken over het (willen) gaan verrichten van betaalde nevenwerkzaamheden voor GenDx, en dat zij dat vervolgens samen zijn gaan doen. Daarmee is voldaan aan de verplichting van [de werknemer] om aan [bestuurder1] mededeling te doen en heeft [de werknemer] conform artikel 1.14 lid 1 cao gehandeld.
toestemmingvoor nevenwerkzaamheden geregeld. [de werknemer] heeft betwist dat die Regeling expliciet op hem van toepassing is verklaard. Hij ontkent die Regeling ooit gezien te hebben of ermee akkoord te zijn gegaan. In de aanstellingsbrief van [de werknemer] staat echter:
“in bijlage treft u aan de regeling nevenwerkzaamheden en het formulier opgave nevenwerkzaamheden.” [4] Onderaan die brief, bij het overzicht van de bijlagen, staat de Regeling nevenwerkzaamheden genoemd. Deze brief is voor akkoord ondertekend door [de werknemer] , zodat ervan uit moet worden gegaan dat [de werknemer] de Regeling heeft ontvangen en ermee heeft ingestemd. Als hij zou zeggen dat de Regeling nevenwerkzaamheden waarop UU zich beroept, een andere is dan de regeling die toen als bijlage bij de aanstellingsbrief zat, dan heeft [de werknemer] dat onvoldoende onderbouwd. Ook gaat het argument dat [de werknemer] bij zijn aanstelling geen nevenwerkzaamheden verrichtte zodat de Regeling niet op hem van toepassing was, niet op. De Regeling geeft namelijk juist ook weer hoe om moet worden gegaan met het
gaanverrichten van nevenwerkzaamheden, en daarop is het verwijt van UU gericht. Tenslotte heeft [de werknemer] in 2016 op een formulier ter voorbereiding van een beoordelings- en ontwikkelingsgesprek (B&O-formulier) nevenwerkzaamheden ingevuld, onder het kopje: “
Verricht je komend jaar (on)betaalde werkzaamheden naast je UU-aanstelling? Zo ja, welke? (regeling en formulier Nevenwerkzaamheden)”.Het hof constateert daarom dat de Regeling nevenwerkzaamheden op [de werknemer] van toepassing was.
€ 10.000 aanbood, heeft hij contact gezocht met [bestuurder1] . [de werknemer] heeft [bestuurder1] toen verzocht om dit aanbod te bespreken met de RvC. Dat laat volgens het hof zien dat [de werknemer] zich ervan bewust was dat deze aangeboden vergoeding een bijzonderheid was, die hij niet zomaar mocht aanvaarden. [bestuurder1] heeft dit vervolgens ook ter sprake gebracht bij de RvC, op 10 juni 2015 (3.7). Later is ook nog overlegd tijdens de bijeenkomst op 11 september 2015 in Hippolytushoef, waarbij ook [bestuurder2] aanwezig was.
Voorbereidend werk in aanloop naar aandeelhouderschap
Niet-uitvoerend bestuurder van GenDx
Volgens [de werknemer] besprak hij dit met [bestuurder1] die het op zijn beurt weer met de RvC besprak.
“wellicht juridische dienstverlening, maar is nu niet duidelijk”. UU stelt echter dat hij toen al een betaalde adviesfunctie bij GenDx bekleedde, die hij heeft willen verzwijgen. [de werknemer] verklaart daarover in een hoorgesprek met UU, dat hij zich niet realiseerde dat het een formele adviesrol was en dat er geen vaste overlegmomenten waren. In het tweede B&O-verslag dat gaat over 2018, heeft [de werknemer] bij (on)betaalde nevenwerkzaamheden ingevuld: “
(juridisch) adviseur GenDx”.
nu niet duidelijk”. Tegelijkertijd heeft [de werknemer] in 2015 wel bij [bestuurder1] aangedrongen op openheid naar de RvC over de aangeboden € 10.000 van GenDx. Ook op het B&O-formulier over 2018 staat het advieswerk bij GenDx vermeld, naast de hiervoor al vastgestelde mededeling van dit nevenwerk door [de werknemer] aan leidinggevende [bestuurder1] (4.11). Uit het handelen van [de werknemer] na 2018 rijst verder evenmin het beeld van niet-transparant zijn van [de werknemer] , laat staan van het bewust verzwijgen. Bij een andere spin-off (Universitaire Landbouwhuisdieren Praktijk, hierna: ULP) was [de werknemer] werkzaam als commissaris. In een vergadering met de RvC van ULP heeft hij op 12 juli 2019 gemeld dat hij niet-uitvoerend bestuurder van GenDx was geworden. [de werknemer] is verder terugtreden als investmentmanager van spin-off U-CyTech toen GenDx interesse toonde om dat bedrijf over te nemen. In een e-mail van 29 oktober 2021, ook gericht aan [bestuurder3] , verwijst [de werknemer] in dat verband naar een mogelijk conflicterend belang vanwege zijn eigen betrokkenheid bij GenDx en dat het terugtreden daarom ook met [bestuurder3] is besproken. In het verlofsysteem heeft [de werknemer] daarnaast steeds “GenDx Board meeting” genoteerd, als hij daarvoor vrij nam. Ten slotte heeft hij op het B&O-formulier van 8 december 2021 (dat ging over de jaren 2019 tot en met 2021) vermeld dat hij “
non-executive director bij GenDx” was. Waar en hoe [de werknemer] nog meer de verlangde transparantie rond zijn eigen betaalde nevenwerkzaamheden had moeten bieden, heeft UU niet voldoende toegelicht. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat [de werknemer] , behalve op het B&O formulier van 2016, niet transparant genoeg is geweest over de nevenwerkzaamheden.
Geen nalaten rond tegenstrijdig belang van [bestuurder1] bij betaald nevenwerk
als jurist is het mijn taak MT en collegae te attenderen op zaken of constructies die wettelijk gezien niet kunnen of mogen’. Dat heeft hij niet gedaan. Daar komt bij dat het ondernemingsrecht een van de expertises van [de werknemer] is en dat hij betrokken is geweest bij de statutenwijzing van Utrecht Holdings, onder meer van de bepalingen rond het omgaan met tegenstrijdig belang. Verder had [de werknemer] als senior bedrijfsjurist moeten onderkennen dat [bestuurder1] een mogelijk tegenstrijdig belang had zodat hij had moeten toezien op volstrekte openheid van diens kant. Op die manier kon worden voorkomen dat de RvC besluiten zou nemen onder invloed van een persoonlijk tegenstrijdig belang van [bestuurder1] . Anders gezegd: [de werknemer] had moeten beseffen dat [bestuurder1] de RvC misschien niet volledig zou informeren, zodat hij zich ervan had moeten vergewissen dat dit wel was gebeurd. [de werknemer] had daarbij geen genoegen mogen nemen met de gestelde mondelinge goedkering van de RvC maar had [bestuurder1] erop moeten wijzen dat dit onvoldoende was voor het mogen ontvangen van neveninkomsten van GenDx. Bij het uitblijven van schriftelijke (bevestiging van) toestemming van de RvC had hij op zijn minst bij de RvC moeten controleren of die toestemming inderdaad was verleend.
Geen verwijt vanwege niets melden over positie [bestuurder1] bij exit
[de werknemer] betwist deze mededelingsplicht. In navolging van wat de kantonrechter overwoog is een tegenstrijdig belang op zichzelf niet verkeerd, als er maar volledige openheid wordt gegeven. [de werknemer] ging ervan uit dat de RvC in alle openheid wist van de betaalde nevenwerkzaamheden van [bestuurder1] bij GenDx, vanwege de RvC-bijeenkomst op 11 september 2015 en wat hij van [bestuurder1] had gehoord. Hij mocht er dus later op vertrouwen dat de RvC - met die wetenschap - weloverwogen de beslissing had genomen de aandelen te verkopen en [bestuurder1] daarin een rol te geven. Van het mogelijk aandeelhouderschap van [bestuurder1] of hemzelf wist [de werknemer] pas in maart 2018. Ten tijde van de verkoop van de aandelen GenDx van UMCUH lag [de werknemer] bovendien deels in het ziekenhuis, deels arbeidsongeschikt thuis.
Aandeelhouderschap in GenDx toegestaan
op geen enkele wijze persoonlijk aandelen in Universitaire Spin-offs vanuit de Universiteit Utrecht in bezit’ mogen hebben, om bij Utrecht Holdings belangenverstrengeling te voorkomen. Hij had over participatie in GenDx openheid moeten geven en had (in elk geval) voorafgaande schriftelijke toestemming moeten vragen. Artikel 3.2 bepaalt namelijk onder II - kort gezegd - dat fulltime medewerkers zonder expliciete schriftelijke toestemming van de decaan niet geacht worden een aandelenbelang van meer dan 4,99% te hebben. UU voegt daar aan toe dat [de werknemer] had moeten afzien van aandeelhouderschap en een melding moeten doen aan de RvC, op het moment dat hij er kennis van nam dat [bestuurder1] een tegenstrijdig belang had (namelijk dat [bestuurder1] UMCUH adviseerde over de verkoop van de aandelen aan GenDx terwijl toen voor hem al doorgaand adviseurschap van en (mogelijk) aandeelhouderschap in GenDx op tafel lag).
[de werknemer] heeft primair betwist dat de Beleidsuitgangspunten op hem van toepassing zijn en dat hij daarmee bekend is. Daarnaast is GenDx volgens hem geen spin-off van UU. Als dat wel zo zou zijn heeft GenDx die status verloren op het moment dat UMCUH haar aandelen in GenDx verkocht, wat aansluit bij de conclusie van Deloitte in zijn rapport. Daarmee gold het aandeelhoudersverbod niet meer. Bovendien is door zijn leidinggevende en de RvC toestemming gegeven voor het verkrijgen van aandelen in GenDx.
“ [de voorzitter]zegt prima, je moet zelf weten wat je met je geld doet.”,met een duimgebaar. Dat de RvC geen probleem had met het participeren in GenDx vindt steun in de e-mailcorrespondentie tussen [bestuurder1] en [de voorzitter] van 26 en 27 maart 2018 (3.17), waarin [de voorzitter] - toen het ging over GenDx - zegt dat investeren in een onderneming een eigen keuze is. Volgens UU moet aan de verklaring van [de voorzitter] geen waarde worden gehecht omdat hij die aflegde met een verkeerde voorstelling van zaken. Er is echter niet gesteld en niet gebleken, als dat al juist is, dat [de werknemer] daarbij betrokken is geweest of verantwoordelijk voor is. Daarnaast heeft [de werknemer] schriftelijk op 6 november 2018 aan [bestuurder1] gemeld dat hij zou gaan participeren en heeft bevestigd dat hij van [bestuurder1] had gehoord dat de RvC daar geen bezwaar tegen had. Op 8 november 2018 mailde [bestuurder1] dat er inderdaad geen bezwaar was, zolang de werkzaamheden als aandeelhouder maar buiten werktijd gebeurden (3.19). Daarom heeft UU te weinig tegenover de betwisting van [de werknemer] gezet zodat het hof uitgaat van goedkeuring voor [de werknemer] voor de participatie in GenDx.
ben ik zeer posititief gemotiveerd om jou als aandeelhouder er bij te krijgen. even bij [naam1] gesondeerd en ook hij is zeer positief’). Concrete overeenstemming over deelname op dat moment blijkt hier niet uit. [de werknemer] heeft terecht nog erop gewezen dat een echt aanbod tot deelname aan hem en [bestuurder1] pas is gekomen in maart 2018 [10] en dat pas in november 2018, dus bijna een jaar na de inkoopbrief en de notitie en na gesprekken over de prijs en de voorwaarden, daadwerkelijk aandelen in GenDx zijn gekocht. De inkoopbrief noch de notitie, noch de combinatie daarvan zijn daarom concreet genoeg om, samen met het tijdsverloop, in redelijkheid van [de werknemer] te verwachten af te zien van aandeelhouderschap of een melding te doen aan de RvC dat er een tegenstrijdig belang van [bestuurder1] had gespeeld.
verwijtbaar handelen of nalatenvan de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij moet het hof naar de toestand ten tijde van de beslissing van de kantonrechter beoordelen of er terecht ontbonden is (‘ex tunc’). [11]
(verstoorde arbeidsverhouding), de h-grond (overige omstandigheden) en de i-grond (combinatiegrond). Het beroep op deze redelijke gronden voor ontbinding slaagt echter ook niet.
ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhoudingzodat van UU niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De ernst van de verstoring wordt gebaseerd op het handelen dat [de werknemer] wordt verweten, waardoor het vertrouwen in [de werknemer] is komen te vervallen. Zijn handelen heeft tot verontwaardiging geleid bij een brede kring topfunctionarissen, die niet meer op enige wijze zullen kunnen of willen samenwerken met [de werknemer] . Daarbij heeft hij geen enkele zelfreflectie getoond en is de verstoring duurzaam geworden.
overige omstandighedenwaardoor van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren noemt UU een ernstige vertrouwensbreuk. In de functie die [de werknemer] bekleedde moet UU er namelijk op kunnen vertrouwen dat hij niet uit eigenbelang handelt en geen zaken verzwijgt.
[de werknemer] wijst erop dat de h-grond slechts is bedoeld voor bijzondere gevallen die niet zijn terug te voeren op omstandigheden die al onder een andere ontslaggrond vallen. Uit de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn gegeven volgt dat het om andere situaties gaat dan hier speelt.
combinatie van omstandighedendie horen bij de e-, g- of h-grond, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die combinatie bestaat uit de ernst, omvang en duur van de geconstateerde verwijtbare gedragingen, het gebrek aan inzicht en reflectie bij [de werknemer] op het verwijtbare handelen, het gedrag van [de werknemer] dat onverenigbaar is met de gedragsrichtlijnen die binnen UU gelden, dat [de werknemer] niet meer als vertegenwoordiger van UU kan optreden, de onherstelbare vertrouwensbreuk die is ontstaan, de verstoorde arbeidsverhouding met de verschillende bestuurders en de grote verontwaardiging over het handelen en nalaten van [de werknemer] , waardoor ook anderen dan de bestuurders niet meer op enige wijze zullen kunnen of willen samenwerken met [de werknemer] .
€ 95.411,52 bruto is gebaseerd op het gedurende een jaar ontbreken van enig inkomen. [de werknemer] heeft later echter bevestigd wel vanaf 1 november 2023 een Ziektewetuitkering te krijgen. Ten slotte wijst [de werknemer] op de kleine kans op vergelijkbaar nieuw werk vanwege de reputatieschade en zijn gezondheid, en zijn lange dienstverband binnen UU, dat nog geruime tijd zou hebben doorgelopen.
5.De beslissing
€ 70.888,28 bruto;
€ 793totaal € 793
salaris gemachtigde
€ 2.366(2 punten x appeltarief II)
totaal € 2.715.
salaris gemachtigde
€ 1.183(1 punt x appeltarief II)
totaal € 1.183.