ECLI:NL:GHARL:2024:4575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.334.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in de Dieselsoftwarezaak: verzoek tot verwijzing en aanhouding in hoger beroep

In de Dieselsoftwarezaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een incident dat door Volkswagen AG was ingesteld. Volkswagen AG verzocht om verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam of om aanhouding van de procedure in afwachting van een eindarrest in een collectieve actie bij dat hof. De zaak betreft de vraag of Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld tegenover een consument die een Volkswagen Passat heeft gekocht, welke auto was uitgerust met manipulatiesoftware die de stikstofuitstoot tijdens tests verlaagde. De consument had zijn vordering overgedragen aan de Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting, die de belangen van gedupeerden behartigt. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van litispendentie of connexiteit tussen de onderhavige procedure en andere aanhangige procedures, en dat verwijzing of aanhouding niet doelmatig was. Het hof wees de vordering van Volkswagen AG af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een memorie van grieven door Volkswagen AG op 20 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.146
zaaknummer rechtbank 8919584
arrest in het incident van 9 juli 2024
in de zaak van
Volkswagen AG
die is gevestigd in Wolfsburg, Duitsland
die hoger beroep en het incident heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: Volkswagen AG
advocaat: mr. M.H.C. Sinninghe Damsté
tegen
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting
die is gevestigd in Amsterdam
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: de Stichting
advocaat: mr. J.H. Lemstra

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 23 januari 2024 heeft op 18 juni 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest in het incident te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Volkswagen AG tegenover de koper van een Volkswagen Passat onrechtmatig heeft gehandeld omdat deze auto voorzien bleek te zijn van manipulatiesoftware (software die zorgde voor betere stikstofuitstootresultaten van de auto tijdens tests) en of Volkswagen AG daarom een schadevergoeding moet betalen. De koper heeft deze vordering overgedragen aan de Stichting. In het incident wil Volkswagen AG bereiken dat deze zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Amsterdam of dat deze zaak wordt aangehouden totdat er een eindarrest is gewezen in een bij het gerechtshof Amsterdam aanhangige collectieve procedure.
2.2.
Het hof gaat bij de beoordeling van de incidentele vordering uit van de volgende feiten.
2.2.1.
Volkswagen AG is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van verschillende merken, waaronder het merk Volkswagen. Volkswagen AG heeft onder meer auto’s met een dieselmotor met typeaanduiding EA 189 op de markt gebracht.
2.2.2.
De heer [consument1] (hierna: [consument1] ) heeft in 2013 als consument bij een autodealer een tweedehands Volkswagen Passat gekocht.
2.2.3.
Medio 2015 is gebleken dat Volkswagen AG een aantal jaren dieselauto’s met een EA 189 motor had uitgerust met software die ervoor zorgde dat tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden (hierna ook: manipulatiesoftware). Volkswagen AG heeft [consument1] geïnformeerd dat zijn auto was uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin deze software was geïnstalleerd.
2.2.4.
De Stichting is een claimstichting die ten doel heeft het behartigen van de belangen van gedupeerden die schade hebben geleden als gevolg van fraude of onrechtmatig handelen door Volkswagen-entiteiten gerelateerd aan (de uitstoot van) de dieselmotoren van voertuigen van de Volkswagen groep.
2.2.5.
[consument1] heeft in een akte van cessie zijn vorderingen op Volkswagen AG verband houdende met de manipulatiesoftware aan de Stichting overgedragen voor een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met 90% van een eventueel te ontvangen hogere vergoeding.
2.3.
De Stichting heeft bij de kantonrechter gevorderd een verklaring voor recht dat Volkswagen AG tegenover [consument1] onrechtmatig heeft gehandeld en een schadevergoeding van € 17.670,- plus rente en kosten. De kantonrechter heeft de verklaring voor recht toegewezen en Volkswagen AG veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan de Stichting te vermeerderen met rente en kosten. [1]

3.Andere aanhangige procedures en het incident van Volkswagen AG

3.1.
De Stichting heeft, naast de onderhavige procedure, nog drie procedures tegen Volkswagen AG aanhangig gemaakt bij verschillende rechtbanken. In al deze zaken heeft de Stichting op basis van aan haar gecedeerde vorderingen een vergoeding gevorderd voor schade die de betreffende consument volgens de Stichting heeft geleden. Op dit moment lopen de volgende procedures tussen de Stichting en Volkswagen AG:
- de onderhavige procedure,
- een procedure bij het gerechtshof Amsterdam naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 maart 2023 [2] (de procedure [consument2] ), waarbij - naar het hof ambtshalve bekend is - het hof Amsterdam op 18 juni 2024 het verzoek van Volkswagen AG om onder meer aanhouding heeft afgewezen,
- een procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2023 [3] (de procedure [consument3] ), waarbij het hof (locatie Leeuwarden) op 20 februari 2024 het verzoek van Volkswagen AG tot verwijzing of aanhouding heeft afgewezen [4] ,
- een procedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2023 [5] (de procedure [consument4] ), waarbij het hof nog niet heeft beslist op het verzoek van Volkswagen AG tot verwijzing of aanhouding.
3.2.
Naast deze individuele procedures loopt er ook een collectieve procedure van Stichting Car Claim (hierna: SCC) tegen Volkswagen AG en onder meer een aantal autodealers op grond van artikel 3:305a BW (oud). In het eindvonnis van 14 juli 2021 [6] heeft de rechtbank Amsterdam onder meer overwogen dat de kopers schade hebben geleden door de manipulatiesoftware en voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de kopers jegens de autodealers recht hebben op prijsvermindering. In die zaak is hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam ingesteld. De mondelinge behandeling is gepland in december 2024.
3.3.
Volkswagen AG verzoekt in dit incident primair om de onderhavige zaak, in verband met de procedure [consument2] , naar het gerechtshof Amsterdam te verwijzen op grond van artikel 220 Rv en subsidiair de zaak aan te houden in afwachting van een eindarrest in de collectieve actie van SCC. Meer subsidiair verzoekt Volkswagen AG de tussen de Stichting en Volkswagen AG lopende procedures in hoger beroep te concentreren bij het gerechtshof Amsterdam. Volkswagen AG legt hieraan ten grondslag dat de procedures sterk met elkaar samenhangen en dat coördinatie van de procedures noodzakelijk is.

4.Het oordeel van het hof

De zaak wordt niet verwezen of aangehouden
4.1.
Het hof zal de zaak niet verwijzen naar het gerechtshof Amsterdam of aanhouden. Dat zal hierna worden toegelicht.
Het hof heeft rechtsmacht en het incident moet naar Nederlands recht worden beoordeeld
4.2.
Omdat Volkswagen AG in Duitsland is gevestigd moet het hof eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen. Dat is het geval. De auto is (voorzien van de manipulatiesoftware) gekocht in Nederland en dat is waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen. [7] Het onderhavige incident moet naar Nederlands procesrecht worden beoordeeld.
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor litispendentie of connexiteit
4.3.
Volkswagen AG stelt zich op het standpunt dat sprake is van litispendentie dan wel connexiteit tussen de onderhavige procedure en de procedure [consument2] . Volgens Volkswagen AG is dezelfde rechtsbetrekking aan de orde als in de procedure [consument2] , althans heeft zij belang bij verwijzing. Zij voert hiervoor aan dat zij als gevolg van de processtrategie van de Stichting en haar financier wordt genoodzaakt verweer te voeren in vier vrijwel identieke procedures in het hele land, wat inefficiënt en kostbaar is en waarvoor geen legitieme reden bestaat. De procedures hangen zodanig samen dat volgens Volkswagen AG consistentie in de uitspraken wenselijk en doelmatig is en verwijzing op zijn plaats is. Daarmee worden tegenstrijdige uitspraken voorkomen en het aantal procedures beperkt. De Stichting weerspreekt dit en wijst erop dat in alle vier individuele procedures een beoordeling op basis van de specifieke omstandigheden moet plaatsvinden en dat de onderwerpen in de individuele procedures te veel van elkaar verschillen.
4.4.
Artikel 220 Rv bepaalt dat in zaken die eerder bij een gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd. Doel van de regeling is enerzijds het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen en anderzijds de proceseconomie.
4.5.
Met het begrip hetzelfde onderwerp in artikel 220 Rv gaat het om dezelfde rechtsbetrekking in geschil, waarbij aansluiting valt te zoeken bij artikel 236 Rv dat het gezag van gewijsde regelt. Er is in de onderhavige procedure en de procedure [consument2] geen sprake van hetzelfde onderwerp. De omstandigheid dat beide zaken over de uitrusting van auto’s met manipulatiesoftware gaan en de civielrechtelijke gevolgen daarvan voor een autobezitter is daarvoor onvoldoende. In de onderhavige procedure gaat het namelijk om de vraag of Volkswagen AG tegenover [consument1] onrechtmatig heeft gehandeld in verband met de koop door [consument1] van zijn auto en of hij daardoor schade heeft geleden en zo ja tot welk bedrag. In de procedure [consument2] gaat het om de vraag of Volkswagen AG tegenover hém onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is. Het betreft niet dezelfde betrokkenen en niet dezelfde auto. Daarmee is geen sprake van dezelfde rechtsbetrekking. Voor verwijzing op grond van litispendentie bestaat daarom geen grond.
4.6.
Er bestaat ook niet een zodanige band tussen beide zaken dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en beslissing door dezelfde rechter (connexiteit/verknochtheid). De vraag of Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is tegenover [consument1] staat los van de vraag of dat het geval is tegenover [consument2] . Het door Volkswagen AG genoemde risico van tegenstrijdige uitspraken is niet (voldoende) concreet toegelicht voor zover het de beoordeling van de onrechtmatigheid betreft. Volkswagen AG heeft wel gewezen op verschillen in uitkomsten in de individuele procedures bij de rechtbanken wat betreft de hoogte van de schadevergoeding. Bij de beoordeling van de eventuele schade kunnen echter de individuele feiten en omstandigheden van het geval van doorslaggevende betekenis zijn. Dit levert daarom geen reëel risico van tegenstrijdige uitspraken op.
4.7.
Verder weegt het hof mee dat verwijzing (en de voeging die Volkswagen AG vervolgens beoogt) vertragend en complicerend kan werken op het verloop van de verdere procedure terwijl de Stichting een belang heeft (en op de achtergrond ook [consument1] ) om op redelijke termijn duidelijkheid te krijgen over de vordering van [consument1] . Anders dan Volkswagen AG heeft bepleit, doen de omstandigheden (i) dat er een procesfinancier betrokken is, (ii) dat [consument1] van de Stichting een vergoeding voor de overdracht van zijn vordering heeft ontvangen en (iii) dat Volkswagen AG de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling inmiddels heeft betaald, aan dat (mede door artikel 20 Rv en artikel 6 EVRM gewaarborgde) belang van de Stichting niet af. Door het instellen van het hoger beroep wordt de gegrondheid van de veroordeling van de kantonrechter aan de orde gesteld, en afhankelijk van de vraag of er incidenteel hoger beroep wordt ingesteld, ook de gegrondheid van het door de kantonrechter afgewezen gedeelte van de vordering. Hierover hebben de Stichting en [consument1] op dit moment dus nog geen zekerheid.
4.8.
Alles afwegend acht het hof verwijzing niet doelmatig in het licht van de belangen van partijen. Het hof ziet daarom onvoldoende grond voor verwijzing op grond van connexiteit.
Er is geen reden om de zaak aan te houden
4.9.
Volkswagen AG verzoekt subsidiair om de onderhavige procedure aan te houden, totdat in de bij het gerechtshof Amsterdam aanhangige collectieve actie tussen Volkswagen AG en anderen en SCC een eindarrest is gewezen. Volgens Volkswagen AG is haar belang bij aanhouding erin gelegen om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en het aantal procedures te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling. Ook wijst zij erop dat in de onderhavige procedure en de SCC-procedure grotendeels dezelfde vragen spelen.
4.10.
Onder omstandigheden kan er reden bestaan een zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van een andere procedure waarin dezelfde rechtsvraag speelt. Het verzoek tot het uitstellen of aanhouden van een procedure moet worden getoetst aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde belang van de andere partij om binnen een redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de rechtsverhouding tussen partijen. In de afweging moet worden betrokken dat op grond van artikel 20 Rv onredelijke vertraging dient te worden voorkomen, de belangen van partijen en de eisen van proceseconomie. [8]
4.11.
In de SCC-procedure vindt pas in december 2024 een mondelinge behandeling plaats. Onduidelijk is wanneer er vervolgens in die zaak een eindarrest gewezen zal worden. Toewijzing van het verzoek om aanhouding leidt daarom tot een aanzienlijke vertraging van de onderhavige procedure en is strijdig met het gerechtvaardigde belang van de Stichting (en [consument1] ) om binnen een redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de rechtsverhouding met Volkswagen AG. Het door Volkswagen AG naar voren gebrachte belang bij aanhouding en de eisen van de proceseconomie zijn hiertegenover onvoldoende zwaarwegend en rechtvaardigen het afwachten van de uitkomst in de SCC-procedure niet. Daarbij is ook van belang dat de SCC-procedure wordt gevoerd op basis van artikel 3:305a (oud) BW. Dat betekent dat de uitkomst van die procedure alleen bindende kracht heeft tussen de betreffende belangenorganisatie en haar tegenpartij in die procedure en dat er ook geen veroordeling tot schadevergoeding kan worden gevorderd. Er bestaat al met al onvoldoende aanleiding om de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van een eindarrest in de SCC-procedure.
De conclusie en proceskosten
4.12.
De incidentele vordering tot verwijzing of aanhouding wordt afgewezen. De meer subsidiair geformuleerde vordering om de tussen partijen lopende procedures bij het hof Amsterdam te concentreren is niet afzonderlijk toegelicht en evenmin toewijsbaar.
4.13.
Omdat Volkswagen AG in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar veroordelen tot betaling van de proceskosten in dit incident. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [9]
Het vervolg
4.14.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet en dat de zaak op de rol komt voor het nemen van een memorie van grieven door Volkswagen AG. Iedere verdere beslissing houdt het hof aan.

5.De beslissing

Het hof:
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Volkswagen AG tot betaling van de proceskosten van het incident van de Stichting ter hoogte van
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van de Stichting (2 procespunten x appeltarief II);
5.3.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en bepaalt dat als niet op tijd wordt betaald, die kosten dan worden verhoogd met de wettelijke rente;
in de hoofdzaak in hoger beroep
5.4.
verwijst de zaak naar de roldatum van 20 augustus 2024 voor het nemen van een memorie van grieven door Volkswagen AG;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, G.R. den Dekker en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Voetnoten

1.rechtbank Midden-Nederland 26 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3770
7.Vgl. art. 7 lid 2 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissing en in burgerlijke en handelszaken (herschikking), en HvJ EU 9 juli 2020, C-343/19 (Verein für Konsumenteninformation/VW) ECLI:EU:C:2020:534; in dezelfde zin heeft de rechtbank eerder in deze zaak beslist, zie rechtbank Midden-Nederland 6 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1274
8.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590
9.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853