ECLI:NL:GHARL:2024:1233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.331.795/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing in de Dieselgate-zaak tussen Volkswagen AG en VGDES

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 20 februari 2024, staat de zaak van Volkswagen AG centraal, die een verzoek indient tot verwijzing van een hoger beroep naar het Gerechtshof Amsterdam. Dit verzoek is gebaseerd op de stelling dat er een andere aanhangige zaak is tussen dezelfde partijen, die nauw samenhangt met de huidige procedure. Volkswagen AG, als appellante, heeft de vordering ingediend in het kader van de zogenaamde 'Dieselgate'-kwestie, waarbij de stichting Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting (VGDES) optreedt als cessionaris van een koper die schade heeft geleden door de aankoop van een auto met gemanipuleerde software. Het hof wijst het verzoek tot verwijzing af, omdat het van oordeel is dat de zaken niet dezelfde rechtsbetrekking hebben en dat er geen noodzaak is voor verwijzing of aanhouding van de procedure. Het hof benadrukt het belang van een snelle afhandeling van de individuele zaken door VGDES, die belang heeft bij verschillende rechterlijke uitspraken. De beslissing om de vordering tot verwijzing en het verzoek om aanhouding af te wijzen, wordt gemotiveerd door de overwegingen dat de zaken niet identiek zijn en dat de belangen van VGDES prevaleren boven die van Volkswagen AG. De hoofdzaak zal worden voortgezet voor memorie van grieven van Volkswagen AG.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.331.795
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 9072422)
arrest van 20 februari 2024
in het incident in de zaak van
de rechtspersoon naar Duits recht
Volkswagen AG,
gevestigd te Wolfsburg(Duitsland),
appellante in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
eiseres in het incident,
hierna: Volkswagen AG,
advocaat: mr. M.H.C. Sinninghe Damsté,
tegen:
de stichting
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
verweerster in het incident,
hierna: VGDES,
advocaat: mr. J.H. Lemstra.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 juni 2021, 21 december 2021 en 4 april 2023 en de rolbeslissing van 14 juni 2022 die de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 juni 2023,
- de incidentele memorie ex artikel 220 Rv, tevens verzoek tot aanhouding (met producties),
- de memorie van antwoord in het incident (met producties),
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 18 januari 2024.
2.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.Samenvatting

3.1
De hoofdzaak van dit incident betreft een zogenaamde ‘Diesel gate’ zaak. Daarin staat centraal de vraag of Volkswagen AG op grond van onrechtmatige daad gehouden is om aan een koper van een Volkswagen (in deze zaak de heer [naam1] ) de schade te vergoeden die hij heeft geleden door de koop van een auto die voorzien bleek te zijn van gemanipuleerde software; software die testsituaties kon herkennen en dan zorgde voor betere stikstof uitstootresultaten van de auto. De eisende partij in deze zaak, VGDES, treedt daarbij op als cessionaris van de koper.
3.2
In dit incident wil Volkswagen AG bereiken dat deze zaak wordt verwezen naar het gerechtshof in Amsterdam, omdat daar een zaak aanhangig is die volgens Volkswagen AG dezelfde partijen betreft en gaat over dezelfde rechtsbetrekking (zogenaamde litispendentie), in ieder geval een zaak die nauw samenhangt met deze zaak (verknochtheid, ook wel: connexiteit). Als het hof niet over gaat tot verwijzing, wil Volkswagen AG dat deze zaak wordt aangehouden totdat er een eindarrest is gewezen in een bij het hof in Amsterdam eveneens aanhangige collectieve zaak over de ‘Diesel gate’ kwestie. Dat betreft een zaak die door de Stichting Car Claim (hierna: SCC) aanhangig is gemaakt tegen Volkswagen AG en diverse andere partijen en momenteel in hoger beroep loopt bij het hof in Amsterdam.
3.3
Het hof zal beslissen dat er onvoldoende grond is om de zaak te verwijzen of aan te houden. Dat zal hierna worden toegelicht, waarbij eerst de relevante feiten zullen worden vermeld.

4.4. De feiten

4.1
Volkswagen AG is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van verschillende merken, waaronder het merk Volkswagen. Een deel van haar auto’s is/was voorzien van een dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
4.2
[naam1] heeft als consument begin 2011 bij een autodealer een nieuwe Volkswagen Polo, type 1.2. TDI Blue Motion Comfort Line, gekocht voor € 17.290,00. In die auto zit een EA 189 dieselmotor.
4.3
Half september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen AG op wereldwijde schaal auto's had uitgerust met software die ervoor zorgde dat tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden, hiervoor aangeduid als gemanipuleerde software. Ook de motor in de auto van [naam1] is van die software voorzien.
4.4
Volkswagen Nederland heeft in een brief van 3 november 2015 kopers in Nederland, waaronder [naam1] , geïnformeerd dat hun auto “is voorzien van software die de stikstofwaarden (NOx) optimaliseert tijdens tests”.
4.5
VGDES is een claimstichting, die ten doel heeft “het behartigen van de belangen van Gedupeerden die (…) schade hebben geleden” door, kort gezegd, onrechtmatig handelen van Volkswagen entiteiten in verband met de gemanipuleerde software. Voor dat doel kunnen onder andere (collectieve) gerechtelijke procedures worden gevoerd.
4.6
[naam1] heeft in een akte van cessie van 22 december 2020 zijn vorderingen op
Volkswagen AG verband houdende met de gemanipuleerde software aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 3.000,-, nog te vermeerderen met een mogelijk te ontvangen nabetaling (90% daarvan).
4.7
Nadat de fraude van Volkswagen AG bekend is geworden zijn tot nu toe zes zaken aangespannen tegen Volkswagen AG in Nederland. Twee collectieve zaken, één door de hiervoor genoemde SCC en één door de Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ). Daarnaast heeft VGDES als cessionaris vier zaken bij verschillende gerechten aanhangig gemaakt op individuele basis.

5.De stand van zaken in de andere procedures

5.1
De SCC-procedure is op 18 december 2017 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en is gebaseerd op de toen nog geldende wetgeving op het gebied van collectieve acties, de Wet collectieve afhandeling massaschade (hierna WCAM; art. 3:305a BW (oud)). SCC richt zich in die zaak niet alleen tegen Volkswagen AG, maar onder meer ook tegen autodealers, de importeur en de ontwikkelaar van de software. In het eindvonnis van 14 juli 2021 [1] heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de kopers schade hebben geleden door de manipulatie van de software en is voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto's hebben verkocht die niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden en dat de kopers daarom jegens de autodealers recht hebben op prijsvermindering. Die prijsvermindering is begroot op € 3.000,- voor consumenten die een nieuw voertuig hadden gekocht en € 1.500,- voor consumenten die een tweedehands voertuig hadden gekocht. De rechtbank heeft ook daarvoor verklaringen voor recht uitgesproken. Zij heeft daarbij overwogen ervan uit te gaan dat de schade uiteindelijk door Volkswagen AG zal worden gedragen.
5.2
De SDEJ-procedure is op 13 maart 2020 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam op basis van de wetgeving op het gebied van collectieve procedures die geldt sinds 1 januari 2020, de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna WAMCA; art. 3:305a BW en artt. 1018b e.v. Rv). In een tussenvonnis van 30 maart 2023 is SDEJ in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort gezegd, de WAMCA alleen geldt voor gebeurtenissen die na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden. In die zaak is door Volkswagen AG hoger beroep ingesteld en daarin wordt verwacht dat de mondelinge behandeling op 16 mei 2024 zal plaatsvinden.
5.3
VGDES heeft als cessionaris vier procedures aanhangig gemaakt bij vier verschillende rechtbanken met vier verschillende cedenten. Daaronder de zaak met [naam1] als cedent, waarin de dagvaarding is uitgebracht op 23 december 2020 bij de kantonrechter te Groningen.
In die zaken komt VGDES op voor het belang van de vier cedenten. In alle vier de zaken vordert zij een verklaring voor recht dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens de betreffende cedent en vordert zij veroordeling van Volkswagen AG tot betaling van schadevergoeding; een bedrag gelijk te stellen aan het bedrag dat de cedent indertijd heeft betaald voor de auto verminderd met de dagwaarde en vermeerderd met nog enkele bijkomende posten (zoals een verhoogd benzineverbruik). In één van die zaken (de zaak met als cedent [naam2] ) heeft VGDES haar schadevordering in de eerste plaats nog gebaseerd op schadevergoeding in natura (in de vorm van terugkoop van de auto door Volkswagen AG). In al die zaken heeft VGDES haar vorderingen gebaseerd op (min of meer) dezelfde standpunten. Het gaat om de volgende zaken:
- een zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam (cedent: [naam2] ). In die zaak is in een eindvonnis van 22 maart 2023 voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam2] en is Volkswagen AG veroordeeld tot betaling van € 3.000,- in hoofdsom. Die veroordeling betreft het geschatte bedrag dat [naam2] bij de aanschaf van de auto teveel heeft betaald. Volkswagen AG is van die uitspraak in hoger beroep gegaan bij het hof in Amsterdam. VGDES heeft incidenteel appel ingesteld. In dat hoger beroep heeft Volkswagen AG een verzoek ingediend om de zaak aan te houden totdat in de SCC-procedure eindarrest zal zijn gewezen en is voorwaardelijk verzocht om de andere VGDES-zaken waarin om verwijzing naar het hof Amsterdam is verzocht of nog zal worden verzocht, te voegen bij die zaak indien de verzoeken tot verwijzing zullen worden toegewezen;
- de zaak waar het in deze procedure over gaat (cedent: [naam1] ). Ook in die zaak is, in een eindvonnis van 4 april 2023, voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam1] en is Volkswagen AG eveneens en op dezelfde grond (teveel betaald voor de auto) veroordeeld tot betaling van € 3.000,- in hoofdsom. Ook in die zaak heeft Volkswagen AG hoger beroep ingesteld -het hoger beroep in de hoofdzaak van dit incident. Bij de aanvang van die procedure heeft zij het verzoek tot verwijzing/aanhouding ingediend waarop in dit arrest wordt beslist;
- een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Utrecht (cedent: [naam3] ). In die zaak is in een eindvonnis van 26 juli 2023 eveneens voor recht verklaard dat Volkswagen A.G. jegens [naam3] onrechtmatig heeft gehandeld en is Volkswagen AG veroordeeld tot betaling van € 1.500,- in hoofdsom als teveel betaald bedrag voor de door [naam3] gekochte (tweedehands) auto. Ook in die zaak is hoger beroep ingesteld. Volkswagen AG heeft aangekondigd in die procedure eveneens te zullen vragen om verwijzing;
- een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch (cedent: [naam4] ). In die zaak is in een eindvonnis van 5 oktober 2023 voor recht verklaard dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam4] en is zij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.400,-. Dat bedrag is, in afwijking van de drie hiervoor vermelde vonnissen, bepaald op basis van een percentage (10%) van de aankoopprijs.

6.De vordering/het verzoek in het incident

6.1
Volkswagen AG heeft primair verzocht (het hof verstaat: gevorderd) om de procedure ex artikel 220 Rv te verwijzen naar het gerechtshof Amsterdam.
In haar toelichting heeft zij gesteld dat bij dat hof de zaak aanhangig is tussen Volkswagen AG en VGDES (cedent: [naam2] ) en dat voor die zaak en deze zaak geldt dat sprake is van litispendentie dan wel verknochtheid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Volkswagen AG bevestigd dat verwijzing niet wordt gevorderd vanwege de bij het hof Amsterdam aanhangige SCC-zaak.
6.2
Subsidiair heeft Volkswagen AG verzocht de procedure aan te houden in afwachting van een eindarrest in de SCC-zaak. Volgens Volkswagen AG nopen de eisen van goede procesorde tot aanhouding van deze procedure totdat een eindarrest is gewezen in de SCC-procedure. Zij heeft daarbij in het bijzonder als belang genoemd het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken en het beperken van het aantal procedures in deze kwestie (van de gemanipuleerde software) tot wat noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling. Zij heeft daarbij nog aangevoerd dat aan de wetgeving in collectieve procedures de opvatting van de wetgever ten grondslag ligt dat in collectieve geschillen, zoals de geschillen over de gemanipuleerde software, collectieve procedures, zoals de SCC-procedure, de voorkeur hebben en voorrang genieten boven individuele procedures.
6.3
In ieder geval wil Volkswagen AG dat de tussen VGDES en haar lopende appelprocedures worden geconcentreerd bij het hof Amsterdam en dat daartoe een voorziening wordt getroffen.

7.De motivering van de beslissing in het incident

de bevoegdheid en het toepasselijke recht
7.1
Omdat Volkswagen AG in Duitsland is gevestigd draagt deze procedure een internationaal karakter en dient het hof ambtshalve zijn bevoegdheid te onderzoeken. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 21 december 2021 in een incident tot verwijzing dat Volkswagen AG ook in die procedure had ingesteld, onder overwegingen 6.2 tot en met 6.4 overwogen dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I herschikt en dat de vraag of verwijzing moet plaatsvinden naar Nederlands (proces)recht moet worden beoordeeld. Voor dat laatste oordeel heeft de kantonrechter verwezen naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] .
Het hof acht die overwegingen juist en is op dezelfde gronden ook in hoger beroep van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat die naar Nederlands (proces)recht moet worden beoordeeld.
de vordering tot verwijzing
7.2
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die eerder bij een gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd.
7.3
Zowel in deze zaak als in de zaak waarvoor verwijzing wordt gevorderd zijn Volkswagen AG en VGDES de partijen. Voor verwijzing op grond van litispendentie geldt dat daarmee is voldaan aan het vereiste dat verwijzing moet worden gevorderd naar een gerecht van gelijke rang en vanwege een eerdere zaak die daar tussen dezelfde partijen aanhangig is. Het komt er voor verwijzing op grond van litispendentie dus op aan of het ook gaat om zaken over hetzelfde onderwerp.
Voor verwijzing vanwege verknochtheid is niet nodig dat de zaak tussen dezelfde partijen gaat, maar is voldoende dat de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van uitspraken wenselijk is. Bij die beoordeling speelt ook de belangenafweging een rol. Het komt er in andere bewoordingen op aan of tussen de zaken een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling een gelijktijdige behandeling en berechting van de zaken vereist, om te voorkomen dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden genomen. [3]
7.4
hetzelfde onderwerp?
Met “hetzelfde onderwerp” wordt, zoals algemeen wordt aanvaard, gedoeld op “de rechtsbetrekking in geschil” als genoemd in artikel 236 Rv. Of in een concreet geval sprake is van de(zelfde) rechtsbetrekking, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, het processuele debat en de (eventuele) gegeven beslissingen [4] .
Volgens Volkswagen AG is duidelijk sprake van zaken over dezelfde rechtsbetrekking. Zij heeft dat verder niet expliciet toegelicht, maar gelezen in de context van het geheel doelt zij er (kennelijk) op dat het in beide zaken gaat over vermeend onrechtmatig gedrag van Volkswagen AG, dat daarvoor dezelfde gronden worden aangevoerd en dat ook de vorderingen (min of meer) gelijkluidend zijn.
VGDES heeft betwist dat sprake is van eenzelfde rechtsbetrekking in beide zaken.
7.5
Het hof is van oordeel dat beide zaken niet betrekking hebben op dezelfde rechtsbetrekking. Weliswaar lopen zij grotendeels parallel, maar in beide zaken gaat het om verschillende overeenkomsten die de belanghebbenden (de cedenten) hebben gesloten en daarmee over verschillende koopovereenkomsten met betrekking tot verschillende auto’s, die voor verschillende prijzen en onder verschillende omstandigheden door verschillende partijen zijn gesloten. In die situatie is niet sprake van zaken die gaan over dezelfde rechtsbetrekking. De beide zaken staan niet tot elkaar in een verhouding waarvoor geldt dat als in een van de zaken een onherroepelijke beslissing is gegeven (kracht van gewijsde) die ook voor de andere zaak bindende kracht heeft (gezag van gewijsde), zoals artikel 236 Rv. bepaalt voor een rechtsbetrekking die in geschil is tussen dezelfde partijen. Dat het (bijvoorbeeld) wel opmerkelijk zou zijn als in de ene zaak de rechter zou oordelen dat Volkswagen AG onrechtmatig jegens de koper heeft gehandeld en in de andere zaak niet, maakt nog niet dat ook sprake is van dezelfde rechtsbetrekking in geschil. Die verschillen in uitkomst zijn mogelijk en op zichzelf nog niet onverenigbaar, omdat zij niet dezelfde rechtsbetrekking in geschil betreffen.
7.6
Voor verwijzing van deze zaak op de grond van litispendentie bestaat daarom onvoldoende grond.
7.7
verknochtheid?Volgens Volkswagen AG wordt voldaan aan de eisen voor verwijzing op grond van verknochtheid (connexiteit). Voor wat betreft de feitelijke en juridische geschilpunten beroept zij zich, zo leidt het hof af uit de context van haar incidentele memorie, op dezelfde omstandigheden als die waarop zij zich heeft beroepen voor haar standpunt dat sprake is van dezelfde rechtsbetrekking tussen de beide zaken. Voor wat betreft het belang van de consistentie van uitspraken heeft zij aangevoerd dat het in collectieve zaken, zoals de software manipulatie, voor de goede rechtspleging van belang is dat coördinatie plaatsvindt tussen de verschillende zaken. Het bereiken van een meer efficiënte rechtspleging is het doel van de wetgever achter de wettelijke regeling van het collectieve actierecht. Chaos van vele individuele vorderingen over dezelfde gebeurtenis, met het risico op verschillende en onderling tegenstrijdige uitspraken moet voorkomen worden. Daarvoor is het wenselijk dat concentratie van alle individuele zaken plaatsvindt bij één gerecht, in dit geval het gerechtshof Amsterdam.
VGDES heeft betwist dat sprake is van verknochte zaken en heeft daarbij gewezen op verschillen tussen de beide zaken. Verder betwist zij dat concentratie van zaken bij één gerecht en voorkoming van verschillende/tegenstrijdige uitspraken in de door haar aanhangig gemaakte zaken in het belang is van een goede rechtsbedeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat zij er bewust voor heeft gekozen om een paar verschillende procedures op individuele basis aan te spannen, om verschillende rechterlijke uitspraken te verkrijgen die, bezien in hun samenhang, kunnen bijdragen aan een basis voor overleg tussen Volkswagen AG en VGDES over een regeling.
7.8
Het hof is het met Volkswagen AG eens dat sprake is van samenhang tussen deze zaak (met als cedent: [naam1] ) en die welke bij het hof in Amsterdam aanhangig is (met als cedent: [naam2] ). Die samenhang betreft ook de andere door VGDES aanhangig gemaakte zaken. In alle gevallen gaat het om geschillen die voortvloeien uit de manipulatie van software door Volkswagen AG, waarin VGDES zich op dezelfde gronden beroept om een gelijk resultaat te bereiken. Dat de zaken op onderdelen ook van elkaar verschillen (zoals het aanschaf bedrag van de auto’s door de verschillende kopers en of zij wel of niet in alle gevallen aanspraak maken op vergoeding van kosten van een update), en dat niet in alle zaken de vorderingen woordelijk gelijkluidend zijn, doet aan die samenhang niet af.
Het hof is echter niet van oordeel dat die samenhang ook per definitie met zich brengt dat volledige consistentie in de uitspraken wenselijk is, in die zin dat tegenstrijdige uitspraken persé voorkomen dienen te worden, zoals Volkswagen AG van groot belang acht. Het door VGDES daar tegenover gestelde belang dat juist uitspraken van verschillende rechters in de
testcasesmogelijk zullen kunnen bijdragen aan een (stevigere) basis voor overleg met Volkswagen AG over een regeling, acht het hof ook een aannemelijk en te respecteren belang. Daarbij kan verder worden bedacht dat als de zaken over de manipulatie software uiteindelijk bij de Hoge Raad zullen belanden – en dat ligt gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken zeer voor de hand - enkele verschillende, of juist dezelfde oordelen, mogelijk kunnen bijdragen aan verdieping van het inzicht voor het daar te voeren debat. Bovendien kunnen de feitenrechters in de diverse procedures wanneer zij dat wenselijk achten prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad. Dat neemt niet weg dat een goede en doelmatige rechtspleging niet is gediend met een grote stroom van samenhangende zaken bij verschillende gerechten, maar het valt niet zonder meer in te zien dat wanneer die stroom wordt verdeeld over meerdere gerechten het beslag op de rechterlijke capaciteit wezenlijk groter is dan wanneer dezelfde stroom wordt geconcentreerd bij één gerecht. Daarbij komt dat in de huidige situatie alleen vier samenhangende zaken voor de rechter zijn gebracht. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat een goede rechtsbedeling niet wordt geschaad door verschillende rechterlijke uitspraken. Al met al is het hof er niet van overtuigd dat verwijzing in het belang van een goede rechtspleging aangewezen is. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de cedenten - in dit geval [naam1] - er belang bij hebben dat de rechtszaken over hun vorderingen spoedig worden afgewikkeld. De conclusie is dan ook dat de belangen van VGDES tegen het verwijzen van deze zaak naar het gerechtshof in Amsterdam prevaleren boven die van Volkswagen AG bij het wel verwijzen van deze zaak, en dat in dit geval ook het belang van doelmatigheid van procedures zich niet verzet tegen voortzetting van deze procedure bij dit hof.
7.9
De vordering tot verwijzing wegens verknochtheid zal daarom worden afgewezen.
Het verzoek om aanhouding
7.1
Voor de gronden van dit verzoek van Volkswagen AG verwijst het hof naar wat hiervoor onder 6.2 is weergegeven. Die gronden overlappen deels de gronden die Volkswagen AG heeft aangevoerd voor haar (afgewezen) vordering tot verwijzing vanwege verknochtheid.
7.11
Het hof stelt voorop dat een partij er geen aanspraak op kan maken dat een procedure wordt uitgesteld of aangehouden. Of in een concreet geval een verzoek tot aanhouding gehonoreerd moet worden hangt af van de omstandigheden van het geval, waarin een rol speelt of de betreffende rechtsvraag ook in de procedure zelf kan worden gegeven en of aanhouding leidt tot onredelijke vertraging, mede gelet op de belangen van partijen en de proceseconomie [5] .
7.12
In deze zaak geldt dat de SCC-procedure een procedure is die wordt gevoerd op basis van de oude WCAM en dat de uitkomst van een dergelijke procedure alleen bindende kracht heeft tussen de betreffende belangenorganisatie en haar tegenpartij in die procedure. Partijen in een procedure die op individuele basis wordt gevoerd, worden door een uitspraak in de SCC-procedure dus niet gebonden en kunnen die naast zich neerleggen. In de SCC-procedure kan ook geen veroordeling tot schadevergoeding worden gevorderd, terwijl die vordering in deze procedure juist centraal staat. Verder kan de vraag die zowel in deze procedure als in de SCC-procedure centraal staat, of Volkswagen AG onrechtmatig jegens de kopers van haar auto’s heeft gehandeld, ook in deze procedure worden beantwoord. Bezien vanuit het perspectief van VGDES dient aanhouding van deze zaak dus niet haar belang van een doelmatige en voortvarende procesvoering.
7.13
Verder is hiervoor geoordeeld dat VGDES er een gerechtvaardigd belang bij heeft om in de door haar aanhangig gemaakte (samenhangende) zaken verschillende rechterlijke uitspraken te verkrijgen over de gemeenschappelijke rechtsvragen in die zaken. De conclusie is daarmee dat er ook geen grond bestaat voor aanhouding van deze zaak in afwachting van de uitkomst van de SCC-procedure. Het belang van een goede rechtsbedeling brengt dat niet met zich.
De slotsom
7.14
Het hof wijst de incidentele vordering/verzoek af. Daarbij wordt opgemerkt dat in wat hiervoor is overwogen ligt besloten dat er ook geen grond bestaat om op enigerlei andere wijze zorg te dragen voor concentratie van de rechtspraak over “Diesel gate” zaken bij het hof in Amsterdam. Volkswagen AG heeft dat verzoek overigens ook niet toegelicht.
De beslissing over de kosten van het incident zullen worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
7.15
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet voor memorie van grieven van Volkswagen AG.

8.8. De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering tot verwijzing en het verzoek om aanhouding af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum van 2 april 2024 voor memorie van grieven van Volkswagen AG;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, H. de Hek en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617
2.HvJ EU 15 mci 1990, zaak C-365188, Kongresa Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV
3.Vgl ook art. 30 lid 3 Brussel I herschikt
4.Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099
5.Vgl. Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590 (rov. 4.1.3)