ECLI:NL:RBMNE:2022:1274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8919584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in de dieselsjoemelsoftware-kwestie met betrekking tot schadevergoeding en verwijzing naar rechtbank Amsterdam

In deze zaak, die draait om de dieselsjoemelsoftware van Volkswagen, heeft de Stichting Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting een vordering tot schadevergoeding ingediend namens een individuele benadeelde, de heer [A]. Deze vordering betreft een schadevergoeding van € 17.670,00, die voortvloeit uit onrechtmatig handelen van Volkswagen. De kantonrechter heeft in deze tussenuitspraak de incidentele vordering van Volkswagen tot verwijzing naar de rechtbank Amsterdam afgewezen. Volkswagen stelde dat de zaak van de Stichting juridisch en feitelijk gelijk is aan een collectieve procedure die bij de rechtbank Amsterdam loopt, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake is van dezelfde partijen en dat de procedures niet over hetzelfde onderwerp gaan. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de schade zich in Nederland heeft voorgedaan. De zaak blijft nu in behandeling bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en de hoofdzaak wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is over de DEJ-procedure die bij de rechtbank Amsterdam loopt. De kosten van het incident worden toegewezen aan Volkswagen, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8919584 UC EXPL 20-10246 MAR/1217
Vonnis in incident van 6 april 2022
in de zaak van
de stichting
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
een rechtspersoon naar Duits recht Volkswagen Aktiengesellschaft,
gevestigd te Wolfsburg, Duitsland,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk.
Partijen worden hierna de Stichting en Volkswagen genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 16 juni 2021;
- de incidentele conclusie houdende verzoek tot verwijzing ex artikel 220 Rv met twee producties van Volkswagen;
- de conclusie van antwoord in het incident houdende verzoek tot verwijzing ex artikel 220 Rv van de Stichting;
- de brief van 13 september 2021 van de griffier van de rechtbank, met de instructie van de kantonrechter dat Volkswagen zich uitlaat over de (eventuele) implicaties van de einduitspraak van 14 juli 2021 van rechtbank Amsterdam in de zaak van de Stichting Volkswagen Car Claim tegen onder meer Volkswagen AG (collectieve actie);
- de akte uitlating van 6 oktober 2021 van Volkswagen;
- de akte uitlating van 3 november 2021 van de Stichting.
1.2.
Daarna heeft de rolrechter beslist dat op 1 december 2021 uitspraak in het incident zou worden gedaan.
1.3.
Met het e-mailbericht van 24 november 2021 heeft Volkswagen verzocht een (eventueel) vonnis van 1 december 2021 op voorhand per e-mail toe te sturen in verband met een mondelinge behandeling tussen partijen op 2 december 2021 bij een andere rechtbank. Per brief van 26 november 2021 heeft de griffier partijen bericht dat de vonnisdatum van 1 december 2021 niet zal worden gehaald en dat de kantonrechter ernaar streeft om op 29 december 2021 uitspraak te doen.
1.4.
Uiteindelijk wordt vandaag uitspraak in het incident gedaan.

2.De overwegingen

inleiding
2.1.
Deze zaak gaat over de dieselsjoemelsoftware-kwestie rondom Volkswagen. In deze procedure gaat het over de Volkswagen Passat van de heer [A] die, net zoals vele andere auto’s, ook bepaalde software bevatte waarmee de uitstoot van stikstofoxide in een testomgeving kunstmatig laag werd gehouden. [A] heeft zijn vordering op Volkswagen in september 2020 voor € 5.000,00 overgedragen aan de Stichting, met een nabetalingsclausule. In deze procedure vordert de Stichting een verklaring voor recht dat Volkswagen ten opzichte van [A] onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van Volkswagen tot vergoeding van de schade van € 17.670,00 (met rente) die [A] daardoor heeft gelden of een schadevergoeding nader op te maken bij staat, met veroordeling van Volkswagen in de proceskosten.
andere procedures over dieselsjoemelsoftware-kwestie
2.2.
Bij rechtbank Amsterdam loopt op dit moment een collectieve actie-procedure die in 2020 (onder de WAMCA, artikel 3:305a BW en artikel 1018b-1018m Rv) is ingesteld door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: de DEJ-procedure).
In een eerdere collectieve actie (onder de WCAM, artikel 3:305a BW oud), gestart in 2017 door Stichting Car Claim tegen (onder meer) Volkswagen, heeft rechtbank Amsterdam op 14 juli 2021 einduitspraak gedaan (hierna: de SCC-procedure).
2.3.
Verder heeft de Stichting ook voor (inmiddels) drie andere individuele Volkswagenbezitters procedures lopen bij rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch, en rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
korte terugblik; deze procedure tot nu toe
2.4.
Na de dagvaarding van 15 september 2020 van de Stichting heeft Volkswagen een aanhoudingsverzoek gedaan. Daarop heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald, die gehouden is op 18 mei 2021. Volkswagen heeft toen kenbaar gemaakt dat als de kantonrechter beslist dat deze procedure niet wordt aangehouden, zij om verwijzing van de zaak naar rechtbank Amsterdam zal vragen.
De kantonrechter heeft daarop op 16 juni 2021 beslist dat Volkswagen nu eerst de gelegenheid krijgt een incident tot verwijzing naar de rechtbank Amsterdam in te dienen en dat de beslissing over het aanhoudingsverzoek dan wordt gecombineerd met een beslissing over de verwijzing. Na de conclusiewisseling over het verwijzingsincident heeft, op verzoek van de kantonrechter, een aktewisseling plaatsgevonden over de eventuele implicaties voor deze zaak van de einduitspraak van 14 juli 2021 van rechtbank Amsterdam in de SCC-procedure.
voorvraag; bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht
2.5.
Volkswagen is gevestigd in Duitsland. Daardoor heeft deze zaak een internationaal aspect. Daarom zal de kantonrechter nu eerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht bespreken, voordat verder meer inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan.
2.6.
Voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet de kantonrechter de Verordening (EU) nr. 1215/2012 ‘betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’ (hierna: EEX-Vo II) toepassen. Uit artikel 7 lid 2 EEX-Vo II volgt dat voor acties uit onrechtmatige daad de rechter bevoegd is van de plaats waar het zogenoemde schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Bij schade door het aanbrengen van sjoemelsoftware gaat het daarbij volgens het arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2020 (HvJ EU 9 juli 2020, zaak
C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534 Verein für Konsumenteninformation/VW) om de plaats waar de auto is gekocht. Voor [A] is dat Nederland: toen hij zijn tweedehands Volkswagen Passat kocht bij autodealer [onderneming] was deze al voorzien van de sjoemelsoftware. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Omdat [A] in [plaatsnaam] woont, is de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de bevoegde rechter.
2.7.
Welk recht van toepassing is op deze zaak moet beoordeeld worden met de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II-Vo). Bepalend is dan volgens artikel 4 lid 1 van de Rome II-Vo de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan. Dat is, zoals de kantonrechter ook hiervoor overwoog, Nederland. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is.
de incidentele vordering van Volkswagen
2.8.
Volkswagen vordert in het incident dat de kantonrechter deze zaak verwijst naar rechtbank Amsterdam. Volkswagen is - verkort weergegeven - van mening dat deze zaak van de Stichting juridisch en feitelijk hetzelfde is als de collectieve actie die nog loopt bij rechtbank Amsterdam (de DEJ-procedure). Het gaat over dezelfde soort auto’s met dezelfde gestelde verboden onderdelen die in strijd zouden zijn met dezelfde normen. De gronden waarop de Stichting de vordering baseert is ook hetzelfde als dat wat in de DEJ- procedure wordt aangevoerd net als de formulering van de vordering (petitum). Als de WAMCA van toepassing is in de DEJ-procedure zal dat in principe leiden tot een uitspraak die gezag van gewijsde heeft voor [A] /de Stichting, tenzij een opt-out verklaring zou worden uitgebracht. Zolang dat laatste (nog) niet aan de orde is gaan de procedures over hetzelfde onderwerp.
Daarnaast is Volkswagen van mening dat deze zaak verknocht is met de collectieve actie-procedure in Amsterdam en dat dat consistentie van de uitspraken wenselijk en doelmatig maakt.
Volkswagen benadrukt ook dat zij een aanzienlijk belang heeft bij een uniforme behandeling van alle vorderingen over de diesel-kwestie. Volgens haar volgt uit de Memorie van Toelichting bij de WAMCA dat het ook het systeem van de WAMCA is dat een collectieve procedure met voorrang moet worden behandeld op individuele procedures, die dan zo nodig opgeschort kunnen worden.
In haar laatste akte heeft Volkswagen opgemerkt dat zij haar verwijzingsverzoek niet langer baseert op de SCC-procedure, omdat deze inmiddels niet meer aanhangig is bij de rechtbank Amsterdam doordat op 14 juli 2021 einduitspraak is gedaan in die zaak.
wat vindt de Stichting?
2.9.
Het standpunt van de Stichting komt er in het kort op neer dat zij vindt dat er geen sprake is van dezelfde partijen, dat de procedures niet over hetzelfde onderwerp gaan en dat er evenmin sprake is van verknochtheid.
verwijzing - toetsingskader
2.10.
Artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering regelt in lid 1de verwijzing van zaken. Verwijzing kan worden gevorderd in zaken die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp (
litispendentie) of als de zaak verknocht is aan een zaak die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is (
verknochtheid, connexiteit).
verwijzing naar rechtbank Amsterdam?
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat verwijzing niet aan de orde is op grond van
litispendentie: er is geen sprake van procedures tussen dezelfde partijen. De Stichting is geen partij bij de DEJ-procedure die in Amsterdam loopt. De omstandigheid dat een uiteindelijke uitspraak in die procedure op grond van de WAMCA ook gezag van gewijsde heeft voor [A] /de Stichting maakt niet dat [A] of de Stichting als partij bij die procedure kan worden beschouwd. Dit wordt als volgt toegelicht. Op dit moment is de stand van zaken in de DEJ-procedure dat nog beslist moet worden of daarop de WAMCA van toepassing is. Als de DEJ-procedure onder het bereik van de WAMCA valt, zal daarna de vraag moeten worden beantwoord of [A] /de Stichting valt onder de groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd, zoals de rechtbank Amsterdam die dan “nauw moet omschrijven”. Mocht [A] /de Stichting onder die groepsbeschrijving vallen, bestaat nog de mogelijkheid van opt-out, wat dan tot gevolg zou hebben dat de procedure geen gevolg heeft of tot gebondenheid leidt voor diegene die hebben gekozen voor opt-out. Dit betekent dat, in ieder geval op dit moment, niet gezegd kan worden dat sprake is van dezelfde partijen en daarmee van lititspendentie, zodat op die grond de vordering tot verwijzing niet kan worden toegewezen.
2.12.
De kantonrechter zal nu ingaan op de vraag of sprake is van
verknochtheid/connexiteitdie verwijzing naar de rechtbank Amsterdam mogelijk maakt. Voor verwijzing op deze grond is in ieder geval niet vereist dat het moet gaan om procedures tussen dezelfde partijen. Wel moet het gaan om identieke feitelijke of juridische geschilpunten of daarmee in ieder geval zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Anders dan Volkswagen is de kantonrechter van oordeel dat de feitelijke en juridische geschilpunten in de DEJ-procedure en deze procedure niet zodanig identiek zijn of zodanig samenhangen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Deze zaak gaat in de kern alleen over één individuele schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatig handelen (waarvoor een verklaring voor recht en een bedrag aan schadevergoeding wordt gevraagd), terwijl in de DEJ-procedure behalve schadevergoeding ook talloze andere vorderingen tegen diverse gedaagde partijen moeten worden beoordeeld, zoals diverse verklaringen voor recht, vernietiging, ontbinding en zaaksvervanging. In feite is de enige overlap tussen beide procedures te vinden in de grondslag van de aansprakelijkheid ten opzichte van Volkswagen; onrechtmatige daad. Qua schade verschillen de zaken namelijk ook: in deze zaak zal de schade concreet moeten worden begroot terwijl, als de DEJ-procedure een WAMCA-zaak blijkt te zijn, er dan voor de rechter alleen ruimte is om de schade abstract vast te stellen. Wat de kantonrechter hierbij ook in aanmerking heeft genomen is dat de WAMCA ook de mogelijkheid open laat voor het (op termijn) voeren van individuele procedures. Tot slot geldt ook hier dat op dit moment nog niet vaststaat dat de WAMCA van toepassing is op de DEJ-procedure waardoor er in ieder geval geen direct gevaar bestaat voor tegenstrijdige beslissingen. Ook op deze grond kan dus geen verwijzing plaatsvinden naar de rechtbank Amsterdam.
conclusie: zaak gaat niet naar rechtbank Amsterdam
2.13.
Dat wat de kantonrechter hiervoor onder 2.11 en 2.12 heeft overwogen betekent dat de incidentele vordering van Volkswagen zal worden afgewezen.
wie betaalt de kosten van het incident?
2.14.
Volkswagen heeft geen gelijk gekregen en moet daarom de kosten van de Stichting vergoeden. Deze worden begroot op € 400,00 (2 punten (cva en akte) x € 200,00) aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. In de proceskostenveroordeling ligt een veroordeling in de nakosten (berekend op grond van de gebruikelijke forfaitaire tarieven) besloten.
wat betekent dit voor het verdere verloop van de procedure?
2.15.
Omdat het incident tot verwijzing zal worden afgewezen, blijft deze zaak in behandeling bij (de kantonrechter van) de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
hoofdzaak aanhouden?
2.16.
Zoals de kantonrechter in de rolbeslissing van 16 juni 2021 heeft aangegeven zal nu ook worden beslist op het aanhoudingsverzoek van Volkswagen. Volkswagen vindt het
- kort gezegd - onwenselijk dat alle zaken over de diesel-kwestie door verschillende rechters in het land worden behandeld en beoordeeld en vordert dat deze zaak wordt aangehouden totdat [A] (of de Stichting namens hem) gebruik heeft gemaakt van de opt-out mogelijkheid in de DEJ-procedure en er vervolgens een jaar is verstreken overeenkomstig de regeling in de WAMCA).
2.17.
De Stichting is - kort gezegd - van mening dat Volkswagen geen belang heeft bij het aanhouden van deze zaak, zeker niet nu er einduitspraak in de SCC-procedure is gedaan waarbij in deze zaak aansluiting zou kunnen worden gezocht.
Wachten op het stadium van de opt-out periode in de DEJ-procedure leidt tot een jarenlange vertraging. De rechter moet ook heel terughoudend zijn met het toewijzen van het verzoek om aanhouding, dat kan alleen om klemmende redenen. Die heeft Volkswagen niet aangevoerd. Volgens de Stichting heeft aanhouden ook geen zin omdat het nog maar de vraag is of de vordering van de Stichting (voor [A] ) in temporeel opzicht wel onder de WAMCA zou vallen: de WAMCA is van toepassing op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden, terwijl de motor, de EA 189, waar het hier en in de DEJ-procedure om gaat in 2015 door Volkswagen van de markt is gehaald.
Volgens de Stichting moet onredelijke vertraging van de procedure voorkomen worden.
aanhouden - toetsingskader
2.18.
In het arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) heeft de Hoge Raad overwogen dat procespartijen er geen aanspraak op kunnen maken dat een procedure wordt uitgesteld of aangehouden tot in een andere (eventueel nog toekomstige) procedure het antwoord op een (mogelijke) rechtsvraag is gegeven. Die aanspraak zou te zeer afbreuk doen aan het mede in artikel 6 EVRM gewaarborgde belang van de andere partij om binnen een redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de rechtsverhouding tussen partijen, terwijl bovendien het antwoord op de desbetreffende rechtsvraag ook in de procedure zelf kan en moet worden gegeven. Wel kan de rechter in het feit dat een andere procedure loopt waarin dezelfde rechtsvraag speelt aanleiding zien om de procedure aan te houden. Partijen moeten daarover dan gehoord worden en de rechter moet tot zijn oordeel komen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure voorkomen moet worden (artikel 20 lid 1 Rv), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie.
Tegen deze achtergrond zal de kantonrechter het (eenzijdige) aanhoudingsverzoek van Volkswagen beoordelen. Daarbij zal de kantonrechter het belang van de Stichting bij het voortvarend behandelen van de zaak en het belang van een doelmatig verloop van deze procedure tegen elkaar moeten afwegen.
aanhouden?
2.19.
Het feit dat bij rechtbank Amsterdam de DEJ-procedure loopt waarin (in dit geval: deels) dezelfde rechtsvraag speelt als in deze zaak kan dus in principe aanleiding zijn om deze procedure aan te houden, waarbij blijft gelden dat de rechter moet waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. De kantonrechter is van oordeel dat een goede rechtsbedeling met zich meebrengt dat deze individuele zaak in ieder geval wordt aangehouden totdat duidelijk is of de DEJ-procedure gekwalificeerd wordt als een WAMCA-procedure, dat staat nu namelijk nog niet vast, en als dat het geval is wat dat dan betekent voor de positie van de Stichting en/of [A] (in verband met de nauw te omschrijven groep). De Stichting heeft aangevoerd dat dan zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot opt-out, maar dat maakt dit oordeel op dit moment niet anders. Opt-out kan in ieder geval niet bij voorbaat, daarin voorziet de wettelijke regeling van de WAMCA niet. Afgewacht moet dus worden 1) of überhaupt sprake is van een WAMCA-procedure en 2) of vervolgens in een later stadium opt-out aan de orde is. Het belang van de Stichting op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [A] heeft zijn schade in ieder geval voor een deel vergoed gekregen en de Stichting is een claimstichting die gelet op het doel geen zodanig (eigen) belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang nu zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling.
conclusie: hoofdzaak wordt aangehouden
2.20.
De kantonrechter zal de zaak dus aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of de DEJ-procedure onder het toepassingsbereik van de WAMCA valt. Wanneer de rechtbank Amsterdam daarover beslist is niet bekend. De kantonrechter zal deze zaak daarom op een roldatum over circa drie maanden plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken in de DEJ-procedure. Als rechtbank Amsterdam eerder uitspraak doet, kunnen partijen verzoeken deze zaak eerder op de rol te laten plaatsen.

3.De beslissing

in het incident
3.1.
wijst de vordering tot verwijzing van Volkswagen af;
3.2.
veroordeelt Volkswagen in de kosten van het incident, aan de zijde van de Stichting tot op deze uitspraak begroot op € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 29 juni 2022 (of desgevraagd een eerdere roldatum)om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten zoals vermeld in rechtsoverweging 2.20;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken, kantonrechter, en is bij haar afwezigheid in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. R.J. Praamstra op 6 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAR/4186