ECLI:NL:GHARL:2024:3781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
22/1734
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning en de toezendplicht van gegevens op grond van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 320.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, met een eigen taxatie van € 248.000. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met een taxatiematrix, terwijl belanghebbende een taxatierapport had ingediend. Tijdens de zitting werd ook de toezendplicht van gegevens besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om bepaalde gegevens te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en dat de schending van de toezendplicht geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1734
uitspraakdatum: 4 juni 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2022, nummer UTR 21/4514, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Vijfheerenlanden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 27 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 320.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met de beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting 2021 aan belanghebbende opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen mr. H. Vloet, gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de heffingsambtenaar, [naam1] , bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1999 gebouwde rijwoning met een inhoud van 417 m3. De kaveloppervlakte is 236 m².
2.2.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift van 3 maart 2021, voor zover van belang, vermeld:
“Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen. Indien de door u gebruikte grondstaffel geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces verzoek ik u conform artikel 7:4 lid 2 Awb zorg te dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 wet WOZ en artikel 7:4 Awb om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder in ieder geval de onderbouwing van de taxatie, inzichtelijk te verstrekken. Ik verzoek u, conform voorgaande zin, van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren te overleggen. Bij een afwijking van de gemiddelde KOUDV-factoren ontvang ik graag inzicht in de gehanteerde correcties.
Graag ontvang ik deze stukken in een overzichtelijke taxatiekaart. Hieromtrent verwijs ik naar ECLI:NL:RBNHO:2020:8608 waarin is geoordeeld dat artikel 7:4 Awb niet alleen een inzagerecht beschrijft, maar ook een plicht om op verzoek deze stukken toe te zenden.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2021 het bezwaarschrift aangevuld, waarbij tevens een taxatierapport wordt toegestuurd. In de brief wordt, voor zover van belang, vermeld:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft per e-mail van 29 juli 2021 de grondstaffels, de invloed van de KOUDV-factoren en de indexeringspercentages aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld en of de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en staat een waarde voor van € 248.000.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend en staat een waarde voor van € 320.000.

4.Beoordeling van het geschil

Waarde
4.1.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt. Indien de belanghebbende beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, zoals vervuiling of veroudering, is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt de belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden (vgl. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, r.o. 3.2.4, HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, r.o. 2.4 en HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3).
4.2.
De heffingsambtenaar heeft de door hem voorgestane waarde onderbouwd met een in beroep ingebrachte taxatiematrix, gedagtekend 16 maart 2022 en opgesteld door [naam2] , waarin de waarde is getaxeerd op € 329.860 (hierna: de matrix). De waarde is bepaald door vergelijking met verkoopgegevens van drie rijwoningen, en wel als volgt:
Object
Bouw-
jaar
Oppervlakte in m3
Waar-de per m3
Kavel-
opp. in m²
Waar-de per m²
Bijgebouwen
K
O
L
Getaxeerde waarde / verkoopprijs
en datum verkoop
Waarde geïndexeerd naar peildatum
Onroerende zaak
1999
417
€ 522
236
€ 418
Garage
€ 13.500
3
3
3
€ 329.860
-
[adres2] 13
1991
349
€ 538
164
€ 532
Berging € 6.300
Tuinhuis
€ 1.500
3
3
3
€ 300.000
(11-07-20)
€ 282.600
[adres3] 83
2004
460
€ 474
90
€ 702
Berging
€ 7.000
3
3
3
€ 270.000
(22-06-19)
€ 288.090
[adres4] 12
1989
382
€ 626
204
€ 462
Berging
€ 6.650
Serre € 12.555
Dakkapel
€ 2.500
4
4
3
€ 333.000
(14-05-19)
€ 355.311
4.3.
Belanghebbende heeft de door hem voorgestane waarde onderbouwd met een in beroep ingebracht taxatierapport, gedagtekend 6 juli 2021 en opgesteld door [naam3] en
[naam4] (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport is de getaxeerde waarde van
€ 248.000 als volgt onderbouwd:
Opstallen (139 m² x € 1.374) 191.000
Grond (236 m² x € 178) 42.000
Bijgebouwen
15
In totaal 248.000
4.4.
In het taxatierapport zijn vergelijkingsobjecten gebruikt, waarover het volgende is vermeld:
“- [adres2] 13 te [woonplaats] , per 15 oktober 2020 verkocht voor een bedrag van € 300.000; het betreft een tussenwoning uit circa 1991 met een grootte van circa 370 m3 en een perceel ter grootte van 164 m²; de woning heeft 4 slaapkamer(s); de kwaliteit van de woning is beschreven als: normaal
- [adres3] 83 te [woonplaats] , per 31 augustus 2019 verkocht voor een bedrag van € 270.000; het betreft een tussenwoning uit circa 2004 met een grootte van circa 440 m3 en een perceel ter grootte van 90 m²; de woning heeft 4 slaapkamer(s); de kwaliteit van de woning is beschreven als: normaal
- [adres5] 33 te [woonplaats] , per 1 oktober 2020 verkocht voor een bedrag van € 246.500; het betreft een tussenwoning uit circa 1992 met een grootte van circa 335 m3 en een perceel ter grootte van 138 m²; de woning heeft 2 slaapkamer(s); de kwaliteit van de woning is beschreven als: normaal”
4.5.
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat wegens de ligging de grondwaarde moet worden gecorrigeerd met een hoger bedrag dan het verschil tussen de vastgestelde waarde (€ 320.000) en de getaxeerde waarde (€ 329.860), dus meer dan € 9.860. Dit omdat de onroerende zaak vlak bij het spoor en de N-317 is gelegen en, met name, tegen de achtertuin een oude watertoren is gelegen die bewoond zal gaan worden waardoor de privacy zal verminderen.
4.6.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek heeft aangegeven dat de watertoren is verkocht en een woonhuis wordt, waardoor privacy wordt ingeleverd. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof niet kunnen aangeven hoe de situatie inzake de watertoren op de waardepeildatum (1 januari 2020) was. Met betrekking tot de N-327 heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat het geluid sterk wordt gedempt door de rij woningen aan de [adres6] 15 tot en met 39 oneven nummers. Evenmin is weersproken dat de onroerende zaak in een zeer rustige straat ligt met uitzicht op groen en een vijver aan de voorzijde. Voor zover al sprake is van overlast van het spoor, de N-317 en de watertoren, is het Hof van oordeel dat deze waardedruk niet groter is dan het verschil tussen de vastgestelde waarde (€ 320.000) en de getaxeerde waarde (€ 329.860).
4.7.
Het Hof is verder van oordeel dat de heffingsambtenaar met de matrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Daartoe heeft het Hof in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten. Met betrekking tot het taxatierapport merkt het Hof op dat daarin is uitgegaan van een hoekwoning, terwijl de onroerende zaak een rijwoning betreft. Verder zijn twee van de drie in het taxatierapport gebruikte vergelijkingsobjecten ook in de matrix als vergelijkingsobject gebruikt. Met betrekking tot het derde vergelijkingsobject, [adres5] 33, merkt het Hof op dat in het taxatierapport weinig informatie is te vinden over de (eventuele) bijgebouwen en de KOUDVL-correcties.
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.8.
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat zijn beroep op schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, ziet op het volgende. In de bezwaarfase is volgens belanghebbende verzocht om de waarden van de objectonderdelen te verstrekken. De heffingsambtenaar kon niet volstaan om deze pas in de beroepsfase, in de matrix te verstrekken.
4.9.
De heffingsambtenaar heeft hiertegen ingebracht dat alle gegevens aan belanghebbende zijn verstrekt en dat uit kostentechnische redenen er voor is gekozen dat pas in de beroepsfase een taxatierapport wordt opgesteld. Daarnaast zijn volgens de heffingsambtenaar in het verstrekte taxatieverslag de objectonderdelen van de vergelijkingsobjecten vermeld, die overigens ook blijken uit de verkoopadvertenties en luchtfoto’s. De waarde van de objectonderdelen van de vergelijkingsobjecten kunnen op eenvoudige wijze met behulp van de grondstaffel en de grondwaarde worden berekend, aldus de heffingsambtenaar.
4.10.
Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, dient aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
4.11.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2).
4.12.
Naar het oordeel van het Hof dient de waarde van de objectonderdelen op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, aan belanghebbende te worden verstrekt (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.11).
4.13.
Nu sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, komt het Hof aan de vraag toe welke gevolgen aan deze schending dienen te worden verbonden. Als uitgangspunt hierbij geldt dat bij een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, de rechter bevoegd, maar niet verplicht is om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
4.14.
Het Hof ziet aanleiding het gebrek dat door de schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, is ontstaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. Het Hof merkt allereerst op dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de grondstaffels, de invloed van de KOUDV-factoren en de indexeringspercentages heeft verstrekt (zie 2.4) en zijn in het taxatieverslag de objectonderdelen vermeld. De heffingsambtenaar heeft derhalve in de bezwaarfase bijna alle gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde verstrekt. Verder is in de bezwaarfase het taxatierapport opgesteld (zie 4.3). Gelet op het voorgaande acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, niet zou hebben geschonden. Daarom ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht. Aannemelijk is dat belanghebbende die kosten ook zou hebben gemaakt wanneer de toezendplicht niet zou zijn geschonden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024
De griffier is verhinderd de uitspraak De raadsheer,
te ondertekenen.
(P.W.L. van den Bersselaar) (B.F.A. van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 juni 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.