Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de opheffing van executoriaal en conservatoir beslag. De partijen, [appellante] en [geïntimeerde], zijn na hun echtscheiding verwikkeld geraakt in verschillende juridische procedures over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden, partneralimentatie en pensioenverevening. [appellante] had conservatoir en executoriaal beslag gelegd op verschillende goederen ter verzekering van haar vorderingen, terwijl [geïntimeerde] verzocht om opheffing van deze beslagen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland had eerder [appellante] veroordeeld tot medewerking aan het opheffen van de beslagen, maar [appellante] ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van [appellante] slaagde, terwijl het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] niet slaagde. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het belang van [appellante] bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van [geïntimeerde] bij opheffing. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging bij de opheffing van conservatoire beslagen en de rol van de rechtsgang in dergelijke geschillen.