In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juni 2022. De zaak betreft de toepassing van het omzetbelastingtarief op de levering van sclerotia, ook wel bekend als 'magische truffels'. Belanghebbende had over het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 omzetbelasting op aangifte voldaan, maar maakte hier bezwaar tegen, waarna de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep was de centrale vraag welk tarief van toepassing is op de levering van sclerotia: het verlaagde tarief voor voedingsmiddelen of het algemene tarief. Het Hof oordeelde dat de sclerotia niet als voedingsmiddelen kunnen worden aangemerkt, omdat ze voornamelijk worden geconsumeerd vanwege hun hallucinogene effecten en niet vanwege de voedingsstoffen die ze bevatten. Het Hof verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die hebben vastgesteld dat voor een product om als voedingsmiddel te kwalificeren, het moet bijdragen aan de energievoorziening en regulering van het menselijk organisme.
Daarnaast werd het beroep van belanghebbende op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel afgewezen. Het Hof concludeerde dat de wetgeving voldoende duidelijk was en dat belanghebbende niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die haar vertrouwen konden wekken dat het verlaagde tarief van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.