ECLI:NL:RBOVE:2023:304

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
C/08/290215 / KG ZA 22-281
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over uitvoerbaarheid bij lijfsdwang en inzage in vermogenspositie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, de ex-partner van A, en gedaagde, die websites beheert waarop beschuldigingen tegen eiseres worden gepubliceerd. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagde zou worden veroordeeld tot uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor het niet naleven van eerdere vonnissen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende had voldaan aan de verplichtingen uit het vonnis van 28 juni 2022, waarin hij was veroordeeld tot het verwijderen van bepaalde publicaties en het verstrekken van informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dreiging van dwangsommen niet voldoende was om gedaagde te bewegen tot naleving, en dat er daarom aanleiding was om lijfsdwang toe te passen. Daarnaast werd eiseres het recht gegeven om inzage te krijgen in de vermogenspositie van gedaagde, zodat zij haar verhaalsmogelijkheden kon vergroten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van eiseres zwaarder wogen dan de belangen van gedaagde, en dat er geen sprake was van een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting van gedaagde. De vorderingen van eiseres werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot lijfsdwang voor de inzage in correspondentie met advocaten, omdat dit mogelijk onder het verschoningsrecht viel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/290215 / KG ZA 22-281
Vonnis in kort geding van 30 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaten mrs. P.L. Tjiam en E.R. van der Velde te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 15
  • een drietal aktes overlegging producties met de producties 16 tot en met 23
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de dreiging van verbeurte van dwangsommen die waren verbonden aan de dictumonderdelen 7.1. en 7.2 van het vonnis van 28 juni 2022 voor [gedaagde] onvoldoende prikkel is geweest om het daarin bepaalde na te komen. Aan de voorwaarden om nu uitvoerbaarheid bij lijfsdwang aan die dictumonderdelen te verbinden is voldaan, zodat die vordering zal worden toegewezen. Aan de voorwaarden om [eiseres] recht geven om van [gedaagde] ex artikel 843a Rv afschrift te verlangen is voldaan voor zover het betreft de stukken die [eiseres] vraagt in het kader van het vergroten van haar verhaalsmogelijkheden op [gedaagde] . Dat zelfde geldt voor de voor [eiseres] gevorderde correspondentie tussen [gedaagde] , [A] en [B] , behalve waar het betreft de door advocaten opgestelde correspondentie. Daarvan kan niet worden uitgesloten dat die onder het functioneel verschoningsrecht van de advocaten valt. Om hieronder gemotiveerde redenen gaat het te ver om aan de plicht afschrift te verschaffen uitvoerbaarheid bij lijfsdwang te koppelen.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[eiseres] is de ex-partner van [A] . In de tijd dat [eiseres] en [A] een relatie hadden en ook enige tijd na de relatiebreuk, was [eiseres] werkzaam binnen de ondernemingen van [A] . In november 2018 is er een conflict ontstaan tussen [eiseres] en [A] . Sinds die tijd wordt [eiseres] door [A] en [B] , zijn huidige partner, beschuldigd van onder meer fraude, diefstal, het vernietigen van bewijs, en andere strafbare feiten. Deze beschuldigingen hebben geleid tot vele procedures tussen [eiseres] en onder anderen [A] , zijn bedrijven, en [B] en haar ondernemingen.
3.2.
In één van die procedures (zaak-/rolnummer C/01/282401 / KG ZA 22-130) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op 28 juni 2022 in kort geding vonnis gewezen in een zaak van [eiseres] tegen [A] , [B] en de gedaagde in deze zaak, [gedaagde] . De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 28 juni 2022 vastgesteld dat [gedaagde] de websites onrecht.nl, omrecht.nl, voicelezz.nl, voicelezz.com en grootschandaal.nl beheert, waarop volgens hem “maatschappelijke misstanden” aan de kaak worden gesteld. Tevens heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat [gedaagde] vanaf eind mei 2022 bijna dagelijks artikelen en columns over [A] op zijn websites plaatst. Deze publicaties zien vooral op de vete/juridische strijd die in de afgelopen jaren tussen [eiseres] en [A] (/ [B] ) is ontstaan.
De voorzieningenrechter heeft in conventie onder meer als volgt geoordeeld:
zie ECLI:NL:2022:1891
De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer en/of elke dag (een gedeelte van een dag telt als een dag) dat hij in strijd handelt met deze verplichtingen. De maximaal te verbeuren dwangsom is bepaald op
€ 1.000.000,-.
3.3.
[A] en [B] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
28 juni 2022. [gedaagde] heeft dat niet gedaan, zodat dit vonnis ten aanzien van hem kracht van gewijsde heeft gekregen als bedoeld in artikel 236 Rv.
3.4.
In het kort geding waarin de voorzieningenrechter nu een beslissing moet nemen, ligt ter beoordeling voor of [gedaagde] zich aan het vonnis van 28 juni 2022 heeft gehouden, en als dit niet het geval is geweest, wat daarvan dan de consequenties dienen te zijn. Daarnaast moet de voorzieningenrechter een oordeel geven op een verzoek op inzage en/of afschrift van stukken.

4.De vordering

4.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordelingen die aan [gedaagde] zijn opgelegd bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 28 juni 2022 in de zaak C/08/282401 I KG ZA 22-130 onmiddellijk voor onbepaalde tijd (dictumonderdeel 7.1), althans voor een periode van minimaal vijf jaar na het in dezen te wijzen vonnis (dictumonderdeel 7.2), althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, waarbij de duur van de lijfsdwang wordt bepaald op een periode van 30 (dertig) dagen per afzonderlijke overtreding met een maximumduur van 1 (één) jaar, althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen periode en/of maximumduur;
II. [gedaagde] te gebieden om binnen 24 (vierentwintig) uur na betekening van het in dezen
te wijzen vonnis een volledige, gedetailleerde en met alle relevante bewijsstukken
gestaafde opgave te doen van alle binnenlandse en buitenlandse inkomens- en
vermogensbestanddelen van hemzelf en van al zijn eenmanszaken en daarmee gelijk
te stellen ondernemingen zonder afgescheiden vermogen, waaronder in ieder geval:
a. Alle binnen- en buitenlandse inkomstenbronnen;
b. Het saldo van alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen, met vermelding
van bankrekeningnummers en tenaamstelling;
c. Alle andere binnen- en buitenlandse inkomens- en vermogensobjecten, waaronder in ieder geval onroerende zaken, roerende zaken met een waarde van meer dan EUR 1.000,-, vorderingsrechten, aandelen en andere deelnemingen, effecten en cryptovaluta;
III. [gedaagde] te gebieden om binnen 24 (vierentwintig) uur na betekening van het in dezen
te wijzen vonnis inzage en afschrift te verstrekken van:
a. Alle correspondentie tussen enerzijds [gedaagde] , en anderzijds [A] , [B] , alle door hen "gemachtigde contactpersonen", en/of hun advocaten (waaronder mr. Acda en mr. Van Tilborg);
b. Alle betalingen die [gedaagde] van [A] en/of [B] heeft ontvangen, al dan niet met tussenkomst van derden, met vermelding van de bankrekeningen of andere locaties waar [gedaagde] die donaties heeft ondergebracht en met overlegging van alle daarop betrekking hebbende schriftelijke bewijsstukken (waaronder bankafschriften, transactiebewijzen en correspondentie);
IV. de veroordelingen onder II en III uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor een
periode van dertig (30) dagen per afzonderlijke overtreding met een maximumduur van 1 (één) jaar, althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen periode en/of maximumduur;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] spoedeisend belang bij haar vorderingen. Met betrekking tot de vordering tot de onder I. gevorderde uitvoerbaarheid bij lijfsdwang volgt dat uit de aard van de procedure. Het spoedeisend belang bij het onder II. gevorderde, namelijk het met toepassing van 843a Rv inzicht verkrijgen in de vermogenspositie van [gedaagde] , volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de stelling dat zo stelselmatig het vonnis van 28 juni 2022 niet wordt nageleefd dat alle dwangsommen zijn verbeurd, maar dat vorderingen in verband daarmee niet verhaalbaar zijn gebleken. Nu [eiseres] stelt de gevorderde afschrift en inzage van de onder III. genoemde documenten nodig te hebben om stelling te kunnen nemen in lopende procedures, in welk kader in ieder geval op 28 februari 2022 en 16 maart 2022 mondelinge behandelingen zijn gepland, acht de voorzieningenrechter ook daar het spoedeisend belang aanwezig. Door [gedaagde] is dit ook niet betwist.
Verweer mogelijk?
5.2.
Nadat de pleitnota namens [eiseres] is voorgelezen, heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat deze zo uitgebreid en veelomvattend is, dat hij meer tijd en bijstand nodig heeft om daarop inhoudelijk te kunnen reageren. Omdat [gedaagde] , mede naar aanleiding van de tijdens de mondelinge behandeling gestelde vragen in staat is gebleken om naar behoren te reageren en hij aan het einde van de mondelinge behandeling desgevraagd heeft gezegd dat hij alles voldoende heeft toegelicht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om nog aanvullend te reageren.
Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang
Heeft [gedaagde] het vonnis van 28 juni 2022 overtreden?
5.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] doelbewust en stelselmatig de dictumonderdelen 7.1 en 7.2 van het vonnis van 28 juni 2022 heeft geschonden.
5.4.
In de randnummers 6.2 tot en met 6.5, 7.1 tot en met 7.4 en 7.6 van de dagvaarding en in een drietal aanvullende aktes overlegging producties, zet [eiseres] onder verwijzing naar het onderwerp en de datum van de publicaties die als producties in het geding zijn gebracht, uiteen dat en hoe [gedaagde] volgens haar in strijd heeft gehandeld met 7.2 van het vonnis.
5.5.
De voorzieningenrechter onderschrijft de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met dictumonderdeel 7.2 en stelt vast dat [gedaagde] over [eiseres] (en haar kinderen) heeft geschreven dat, dan wel haar heeft beschuldigd van:
- Het hebben van een vreemde relatie met journaliste [C] (29 juni 2022);
- Chantage (11 juli 2022);
- Bedreiging (22 juli 2022);
- Belediging (10 juli 2022);
- Liegen (25 juli 2022);
- Het uit zijn op het vermogen van [A] (13 juli 2022).
- Financieel gewin en wraakzucht (18 augustus 2022);
- Chantage (18 augustus 2022);
- Het beschadigen van de bedrijven van [A] (22 augustus 2022);
- Het beïnvloeden/omkopen van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht (14 oktober 2022);
- Aanvallen op de persvrijheid (18 augustus 2022).
- Financieel gewin en wraakzucht (20 oktober 2022);
- ( Moderne) chantage en afdreiging (11 december 2022);
- Het beschadigen van (de bedrijven van) [A] , onder andere via de FIOD (11 december 2022);
- Het beïnvloeden en/of omkopen van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht (27 oktober 2022);
- Liegen tegen en misleiden van rechters (28 oktober 2022);
- Diefstal (11 december 2022);
- Het voeren van een lastercampagne (24 oktober 2022);
- Overspel en bedrog door het onderhouden van ‘intieme’ relaties met Afrikaanse medewerkers (25 oktober 2022).
- Voortplanten bij [eiseres] gelukkig niet meer mogelijk is (22 oktober 2022);
- Een slinkse, wraakzuchtige ex te zijn (28 oktober 2022);
- Zij één van de rancuneuze, jaloerse vrouwen is (4 november 2022).
- Haar zoon een stroman van de wraakzuchtige ex die DDOS aanvallen heeft georganiseerd en het benoemen van het op de hoogte zijn van het bestaan van een dochter (20 oktober 2022);
- De vrouwen van [A] , twee strategieën: beschimpen en manipulatieve procesvoering (9 januari 2023);
- Het ontwikkelen van een methodiek om zich te verrijken (13 januari 2023);
- Een juridisch steekspel (13 januari 2023);
- Liegen tegen en misleiden van de rechterlijke macht (14 januari 2023).
5.6.
[gedaagde] stelt daar tegenover dat [eiseres] niet heeft bewezen dat de na het vonnis van 28 juni 2022 op de website onrecht.nl gepubliceerde artikelen van zijn hand zijn. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] niet aangetoond dat hij de eigenaar van de website is of dat hij redactionele invloed heeft op de artikelen die op de website verschijnen. De artikelen zijn vaak ‘van de redactie’, zodat ze ook door één van de andere redacteuren kunnen zijn geschreven, zo stelt [gedaagde] .
5.7.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in deze stelling. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat - zoals [eiseres] ook stelt - in het vonnis van 28 juni 2022 is vastgesteld dat [gedaagde] de websites onrecht.nl, omrecht.nl, voicelezz.nl, voicelezz.com en grootschandaal.nl beheert en dat op deze websites van [gedaagde] [eiseres] zonder feitelijke grondslag in tendentieuze bewoordingen wordt beschuldigd van onder meer chantage, het afleggen van valse verklaringen, het verspreiden van beschadigende informatie over zichzelf om dwangsommen te kunnen incasseren, het (laten) bedreigen van personen die een andere mening dan de hare hebben, het beïnvloeden van de rechtbank en buitenproportionele zelfverrijking en afpersing.
5.8.
Nu [gedaagde] niet in hoger beroep is gegaan tegen dit vonnis, heeft het voor hem kracht van gewijsde gekregen als bedoeld in artikel 236 Rv. Dit betekent dat, hoewel het een kort geding vonnis betreft waarin slechts voorlopige oordelen en beslissingen zijn gegeven, de inhoud van dat vonnis wel de rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en [eiseres] bepaalt, zolang die voorlopige oordelen en beslissingen niet ongedaan gemaakt zijn in een bodemprocedure (zie onder meer Zie HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583, NJ 1995/213). Dat is niet gebeurd.
5.9.
Net als de voorzieningenrechter bij het totstandkomen van het vonnis van 28 juni 2022 heeft gedaan, is de voorzieningenrechter er in dit executiegeschil over de tenuitvoerlegging van dat vonnis bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] in strijd met dat vonnis heeft gehandeld dan ook van uitgaan dat [gedaagde] degene is die de websites beheert en redactionele invloed heeft op wat er op die sites wordt geplaatst. In dictumonderdeel 7.2 van het vonnis van 28 juni 2022 wordt [gedaagde] niet alleen verboden om publicaties te maken of te verspreiden, maar ook te
latenmaken en verspreiden. De publicaties kunnen hem als beheerder van de websites worden aangerekend.
5.10.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] ook in strijd met dictumonderdeel 7.1 voor het hiervoor genoemde vonnis heeft gehandeld, omdat zowel het rapport van Lumen Lawyers als het proces-verbaal van de FIOD nooit is verwijderd. In randnummer 8.2 van de dagvaarding verwijst [eiseres] naar publicaties van [gedaagde] van 10 juli 2022, 26 oktober 2022 en 27 oktober 2022 waarin hij zegt te beschikken over het rapport en dreigt het integraal te publiceren en een screenshot waaruit volgens [eiseres] blijkt dat [gedaagde] nog steeds kan beschikken over een bestand dat dat rapport bevat. [eiseres] verwijst ook naar een publicatie van [gedaagde] van 20 oktober 2022, waarin wordt gezegd dat het FIOD-rapport waarschijnlijk binnenkort in haar geheel zal worden gepubliceerd op Grootschandaal.nl. In artikelen van 20, 22 en 23 oktober 2022 en 2 december 2022 citeert [gedaagde] uit het proces-verbaal van de FIOD en bespreekt hij de negatieve gevolgen die het FIOD proces-verbaal volgens hem voor [eiseres] zal hebben. De stelling van [eiseres] dat uit deze publicaties blijkt dat [gedaagde] nog steeds beschikt over het Lumen Lawyers rapport en waarschijnlijk ook over het proces-verbaal van de FIOD komt de voorzieningenrechter aannemelijk voor en is door [gedaagde] niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] inderdaad nog beschikt over deze documenten en dus geen gevolg heeft gegeven aan dictumonderdeel 7.1 van het vonnis van 28 juni 2022.
Is ten uitvoerlegging bij lijfsdwang nodig?
5.11.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] door de overtreding van het vonnis de maximale dwangsommen verbeurd en zal het opleggen van extra dwangsommen voor [gedaagde] geen prikkel vormen om het vonnis na te leven. Daarom is lijfsdwang als prikkel tot nakoming nodig, zo stelt [eiseres] .
5.12.
De veroordelingen waarvan [eiseres] uitvoerbaarheid bij lijfsdwang vordert betreffen geen geldvorderingen, zodat artikel 585 Rv niet in de weg staat aan het uitspreken van lijfsdwang. Lijfsdwang wordt ook niet uitgesproken als de schuldenaar buiten staat is te voldoen aan de verplichting die met lijfsdwang moet worden versterkt, zo bepaalt artikel 588 Rv. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde] niet in staat moet worden geacht om het Lumen Lawyers rapport en het FIOD proces-verbaal te verwijderen en te stoppen met de verboden publicaties over [eiseres] .
5.13.
De vraag die vervolgens voorligt is of het aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden in de zin van artikel 587 Rv. Vast staat dat de veroordelingen in het vonnis van 28 juni 2022 al waren versterkt met substantiële dwangsommen en dat deze prikkel tot nakoming voor [gedaagde] geen aanleiding heeft gevormd om zich aan het vonnis te houden. [eiseres] stelt dat [gedaagde] het vonnis doelbewust overtreedt en vervolgens de verbeurte van de maximale dwangsommen en het gebrek aan verhaalsmogelijkheden gebruikt om het vonnis te blijven overtreden.
5.14.
Anders dan met de door de voorzieningenrechter niet geaccepteerde stelling dat niet is aangetoond dat het publicaties van [gedaagde] betreft dan wel publicaties waarop hij geen invloed had kunnen en moeten uitoefenen, is de inhoud van de publicaties door [gedaagde] niet weersproken. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat de (dreiging van maximaal) verbeurde dwangsommen voor [gedaagde] inderdaad geen prikkel vormt om zich aan het vonnis te houden. De voorzieningenrechter acht het dan ook aannemelijk dat er geen andere mogelijkheden zijn dan de toepassing van lijfsdwang om naleving van het vonnis door [gedaagde] alsnog af te dwingen.
5.15.
Ter zake de vraag of het belang van [eiseres] de toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt, dienen de belangen van partijen afgewogen te worden. Zoals [eiseres] terecht opmerkt is die afweging in het vonnis van 28 juni 2022 ook gemaakt. Toen heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het belang dat [eiseres] door publicaties niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen zwaarder weegt dan het gestelde belang van [gedaagde] om aandacht te vragen voor een tegengeluid in de kwesties rond [A] en zijn ondernemingen. Daarbij speelde ook een rol dat [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn doel met een grote mate van waarschijnlijkheid had kunnen
bereiken via een andere, voor [eiseres] minder schadelijke weg. In de aard, ernst, omvang en intensiteit van de artikelen van [gedaagde] over [eiseres] en zijn houding, die maakte dat herhaling te duchten is, heeft de voorzieningenrechter destijds aanleiding gezien tot het uitspreken van de onder 7.1 en 7.2 geformuleerde veroordelingen op straffe van verbeurte van dwangsommen.
5.16.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de destijds uitgesproken vrees voor herhaling met de (dreiging van) publicaties werkelijkheid is geworden. Daar waar de belangen van [eiseres] in verhouding met de door [gedaagde] gestelde belangen destijds zwaar genoeg waren om tot het toewijzing van de vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom over te gaan, zijn zij nu zwaar genoeg om aan die veroordelingen uitvoerbaarheid bij lijfsdwang te verbinden. [gedaagde] heeft (eens te meer als journalist, zie hierover 5.43) recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Dit recht kan ingevolge het tweede lid van dat artikel slechts worden beperkt als dat bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Nu het onthullen van maatschappelijke misstanden hier niet speelt en het ook naar eigen zeggen van [gedaagde] in de kern gaat om een privésituatie, zijn de door [gedaagde] gepubliceerde artikelen excessief en onnodig grievend voor [eiseres] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval dus geen sprake van een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] .
5.17.
Zowel aan het subsidiariteits- als het proportionaliteitsvereiste van artikel 587 Rv is dus voldaan.
5.18.
Hoewel het belang te worden gevrijwaard van lichtvaardige verdachtmakingen groot is, is het inzetten van lijfsdwang als dwangmiddel dermate ingrijpend dat de voorzieningenrechter de geboden niet voor onbepaalde tijd uitvoerbaar bij lijfsdwang zal verklaren. Nu lijfsdwang tegenover [gedaagde] niet eerder als dwangmiddel is ingezet, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om voor zowel de veroordeling uit 7.1 als die uit 7.2, of zij nu tot een gebod of een nalaten strekken, de periode waarbinnen het vonnis uitvoerbaar bij lijsdwang wordt verklaard te beperken tot een termijn van een jaar en de duur van de lijfsdwang per afzonderlijke overtreding te bepalen op dertig dagen per afzonderlijke overtreding, met een maximumduur van één jaar.
De vordering tot inzage en afschrift ex artikel 843a Rv
5.19.
[eiseres] baseert het onder II. en III. gevorderde op artikel 843a Rv.
5.20.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a lid 1 Rv drie cumulatieve voorwaarden zijn verbonden:
(1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij is.
Ook als aan deze voorwaarden is voldaan, bestaat de mogelijkheid dat niet aan de vordering behoeft te worden voldaan in verband met een functioneel verschoningsrecht (artikel 843a lid 3 Rv), wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
5.21.
Bij de beoordeling van de vraag of de eisende partij een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel is van belang of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. De enkele interesse in een stuk is niet voldoende. Het rechtmatige belang kan onder meer voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen partijen of uit de wet en is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
5.22.
Indien, zoals in dit geval, een partij ten behoeve van een al lopende procedure een dergelijk verzoek doet, kan het rechtmatig belang al snel aanwezig zijn op grond van het gegeven dat de eis dan wel het verweer gemotiveerd en onderbouwd moet worden.
5.23.
Een partij kan slechts bepaalde stukken vorderen. De stukken moeten in ieder geval zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of de eiser een rechtmatig belang heeft. De bescheiden hoeven niet zeer exact omschreven te worden, duidelijk moet wel zijn wat precies gevraagd wordt. De vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is. In het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000, NJ 2001, 259 (News c.s./ABN-AMRO) is bepaald dat er in ieder geval een rechtsbetrekking moet bestaan tussen de eisende partij en de houder van de bescheiden.
5.24.
De voorzienigenrechter zal hierna voor de in vordering II. en III. genoemde stukken beoordelen of aan de in artikel 843a Rv voor afschrift daarvan gestelde vereisten is voldaan. Deze beoordeling zal plaatsvinden in het licht van hetgeen in de dagvaarding is gesteld en ter zitting aan de orde is geweest.
Stukken met betrekking tot de vermogenspositie van [gedaagde]
5.25.
Aan de vordering onder II. (zie rechtsoverweging 4.1) ligt de stelling van [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] vermogen heeft dat hij onder meer heeft verkregen doordat [A] en [B] de door [gedaagde] tegen haar gevoerde lastercampagne hebben gefinancierd. Doordat [gedaagde] dat vermogen heeft weggesluisd, lukt het [eiseres] niet om de vordering van € 981.225,43 die zij op [gedaagde] stelt te hebben, te innen en zijn de verbeurde dwangsommen niet effectief om [gedaagde] tot naleving van het vonnis van 28 juni 2022 te dwingen, aldus [eiseres] . Om de vordering wél te kunnen innen, vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt bevolen om op straffe van lijfsdwang rekening en verantwoording af te leggen over zijn voor verhaal vatbaar vermogen.
5.26.
Tussen partijen is in dat verband in geschil of [gedaagde] de door [eiseres] verlangde informatie (zie rechtsoverweging 4.1 onder II. ) moet verstrekken.
5.27.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van
20 september 1991 (NJ 1992, 552, Tripels/Masson) heeft bepaald dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem heeft verkregen, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen.
5.28.
[eiseres] stelt dat zowel het financieren als het voeren van een online lastercampagne onrechtmatig is. Volgens [eiseres] handelen zowel de financiers ( [A] en [B] ) als de uitvoerder ( [gedaagde] ) daarvan, onrechtmatig tegenover [eiseres] . In het vonnis van 28 juni 2022 dat ten opzichte van [gedaagde] kracht van gewijsde heeft gekregen en dat de rechtsverhouding tussen partijen bepaalt en waarvan [A] en [B] in hoger beroep zijn gegaan, heeft de voorzieningenrechter samengevat overwogen dat voldoende aannemelijk is dat [A] en [B] de opdrachtgever zijn van [gedaagde] en dat zij hem met informatie en documenten over [eiseres] hebben gevoed. Op zijn websites heeft [gedaagde] , volgens dat vonnis, ten aanzien van [eiseres] in tendentieuze bewoordingen zware beschuldigingen geuit, terwijl daarvoor een feitelijke grondslag ontbreekt. Zowel aan [gedaagde] , [A] als aan [B] is - kort gezegd - een verbod opgelegd om stukken te publiceren, dan wel daar opdracht voor te geven, waarin de goede naam en reputatie van [eiseres] wordt geschaad. De voorzieningenrechter heeft dit handelen onrechtmatig tegenover [eiseres] geoordeeld en dit vormt de grondslag van de vorderingen van [eiseres] in zowel dit kort geding als in het ingestelde hoger beroep. De voorzieningenrechter onderschrijft dan ook de stelling van [eiseres] dat er sprake is van op vorderingen uit onrechtmatige daad gebaseerde rechtsbetrekkingen tussen [eiseres] , en [gedaagde] , [A] en [B] .
5.29.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat [gedaagde] geen verhaal kan bieden, kan dit niet met zekerheid worden afgeleid uit de tot op heden door hem verstrekte informatie. Hoewel [gedaagde] betwist dat hij door [A] en [B] is gefinancierd om een lastercampagne tegen [eiseres] te voeren, betwist dat hij geld heeft weggesluisd en dat hij vermogen heeft, wijzen de artikelen waaruit [eiseres] onder 11.3 van de dagvaarding citeert erop dat er vermogen is (geweest) onder meer vanuit donaties van [A] . Dat [A] donaties heeft gedaan wordt door [gedaagde] ook niet betwist. Volgens hem waren de donaties bedoeld om in algemene zin een tegengeluid te laten horen in maatschappelijke en persoonlijke kwesties waarin mensen groot onrecht wordt aangedaan.
5.30.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] enerzijds de ontvangst van de donaties van [A] niet betwist en anderzijds het door hem gestelde doel van die donaties en de door hem gestelde betalingsonmacht niet onderbouwt. Daar staat tegenover dat het doel van de donaties door [eiseres] wordt betwist en dat er aanwijzingen zijn dat [gedaagde] nog over vermogen beschikt. Uit de stukken is immers gebleken dat [X] , één van de eenmanszaken van [gedaagde] twee keer van/namens [A] donaties heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden, waarin niet op voorhand valt uit te sluiten dat [gedaagde] gelden die die hij via één van zijn eenmanszaken ontvangt (heeft) gebruikt voor (mogelijk vanuit de naar zijn zeggen naar Istanbul verplaatste redactie van zijn platform opgestelde) publicaties waarin de goede naam en reputatie van [eiseres] wordt geschaad, acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat [eiseres] meer informatie wil hebben over de verhaalsmogelijkheden op [gedaagde] .
5.31.
Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van het verstrekken van de financiële gegevens sprake zou zijn van een functioneel verschoningsrecht (als journalist) of gewichtige redenen aan het verschaffen van inzage of afschrift in de weg staan of dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.32.
Alles overziend dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het belang van [eiseres] om inzicht te krijgen in de vermogenspositie van [gedaagde] zwaarder te wegen dan het door hem niet verder toegelichte belang van [gedaagde] om zijn vermogenspositie privé te houden. Daarbij laat de voorzieningenrechter wegen dat vast is komen te staan dat [gedaagde] het vonnis van 28 juni 2022 heeft overtreden en daardoor dwangsommen heeft verbeurd, terwijl door [eiseres] onweersproken is gesteld dat het haar niet lukt om de daarmee gemoeide vordering op [gedaagde] te verhalen. Met de stukken waarvan [eiseres] inzage vordert kan zij mogelijk haar verhaalsmogelijkheden op [gedaagde] vergroten. De stukken waar het om gaat zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende concreet en gespecificeerd. [gedaagde] wordt door het verstrekken van de gevraagde stukken niet op onaanvaardbare wijze in zijn belangen geschaad en heeft dat ook niet gesteld. Bovendien heeft hij geruime tijd de gelegenheid gehad om zelf relevante stukken te verstrekken, wat hij heeft nagelaten. De voorzieningenrechter zal bepalen dat [gedaagde] de afschriften zal moeten verstrekken binnen een week na dagtekening van dit vonnis.
5.33.
De onder II. geformuleerde vordering zal dan ook worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde toepassing van lijfsdwang, die de voorzieningenrechter in dit stadium, waarin niet eerder een veroordeling tot afgifte heeft plaatsgevonden, prematuur acht. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor het feit dat [eiseres] weinig vertrouwen heeft in [gedaagde] en vreest dat hij niet aan het vonnis zal voldoen, moet hem de gelegenheid worden gegeven om aan het vonnis te voldoen, zonder dat direct lijfsdwang op hem kan worden toegepast, indien hij daaraan niet voldoet. Lijfsdwang is immers een zeer ingrijpend dwangmiddel.
Stukken met betrekking tot de correspondentie tussen [gedaagde] , [A] en [B]
5.34.
Aan de vordering onder III. (zie rechtsoverweging 4.1) ligt de stelling van [eiseres] ten grondslag dat haar onder meer uit publicaties van [gedaagde] is gebleken dat [gedaagde] uitvoerig met [A] , [B] en de door hen “gemachtigde fictieve contactpersonen” en advocaten heeft gecommuniceerd, onder meer over de donaties die [gedaagde] van hen ontving voor het zwartmaken van [eiseres] . In de dagvaarding is ter onderbouwing van deze stelling, een door [gedaagde] gepubliceerd artikel met daarin een screenshot van de correspondentie met zo’n contactpersoon opgenomen.
5.35.
Ook met betrekking tot de stukken waarvan onder III. inzage/afschrift gevorderd wordt, moet de voorzieningenrechter beoordelen of aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
5.36.
Dat en waarom sprake is van een rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [gedaagde] , [A] en [B] is in rechtsoverweging 5.26 al vastgesteld.
5.37.
[eiseres] stelt rechtmatig belang bij de stukken te hebben omdat zij met de correspondentie kan bewijzen dat [A] en [B] de opdrachtgevers zijn van [gedaagde] , en dat zij [gedaagde] de opdracht hebben gegeven om artikelen over [eiseres] te publiceren waarin zij wordt belasterd en bedreigd. De correspondentie levert dus bewijs op voor de vorderingen en verweren van [eiseres] tegen [A] , [B] en [gedaagde] . Dat geldt volgens [eiseres] voor alle lopende procedures, waaronder in ieder geval het hoger beroep dat [A] en [B] hebben ingesteld tegen het vonnis van 28 juni 2022. Op 20 december 2022 hebben [A] en [B] hun memorie van grieven ingediend. In hun memorie ontkennen [A] en [B] nog steeds dat zij de opdrachtgevers zijn van [gedaagde] en verzwijgen zij hun correspondentie met en hun betalingen aan [gedaagde] , aldus [eiseres] . Het rechtmatig belang van [eiseres] bij de door haar gevorderde stukken is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden.
5.38.
Voor zover [gedaagde] stelt niet meer over de correspondentie te beschikken omdat bij een huiszoeking op 24 oktober 2022 alle beeld- geluids- én gegevensdragers in beslag zijn genomen, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. [eiseres] heeft er terecht op gewezen dat [gedaagde] ná die huiszoeking nog uitgebreid heeft gepubliceerd over zijn correspondentie met [A] en [B] en dat hij daarbij ook screenshots van die correspondentie heeft gepubliceerd. Dit is in de visie van [eiseres] te verklaren uit het feit dat e-mailcorrespondentie niet (lokaal) op eventueel in beslag genomen gegevensdragers staat, maar “in de cloud”. Volgens [eiseres] blijkt uit het feit dat [gedaagde] op 21 december 2022 op haar sommatiebrief heeft gereageerd via zijn eigen e-mailaccount, dat hij ook gebruikte voor zijn correspondentie met [A] , [B] en de door hen ‘gemachtigde contactpersonen’ en advocaten, dat hij nog steeds toegang heeft tot zijn account. Dit betekent in de visie van [eiseres] dat hij ook kan beschikken over de door haar onder III. gevorderde documenten. De voorzieningenrechter is het daarmee eens.
5.39.
Ter zitting heeft [eiseres] de onder III. sub a geformuleerde vordering (zie rechtsoverweging 4.1) nader geconcretiseerd door daar aan toe te voegen dat het e-mails betreft die zien op [eiseres] en die betrekking hebben op de periode van mei 2022 tot heden. Voor [gedaagde] is volgens [eiseres] mede aan de hand van deze concretiseringen duidelijk om welke e-mails het gaat. Ook omdat dit door [gedaagde] onvoldoende is weersproken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stukken voldoende zijn bepaald.
5.40.
Met betrekking tot het onder III. sub b gevorderde heeft [gedaagde] geen specifiek verweer gevoerd. Voor zover nodig verwijst de voorzieningenrechter naar wat hij hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde stukken die zien op de vermogenspositie van [gedaagde] . Op grond van die overwegingen en gelet op het feit dat de sub b geformuleerde stukken voldoende bepaald zijn, zal de voorzieningenrechter deze vordering toewijzen.
5.41.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of een functioneel verschoningsrecht of een andere gewichtige redenen aan het verschaffen van de gevorderde inzage of afschrift in de weg staan.
5.42.
[gedaagde] beroept zich er in dit kader op dat hij als journalist zijn bronnen dient te beschermen. [eiseres] betwist dat [gedaagde] een journalist is die een beroep op bronbescherming kan doen. Volgens [eiseres] schrijft [gedaagde] zonder onderzoek en zonder toepassing van wederhoor, in opdracht tegen betaling van grote sommen geld, niet onderbouwde negatieve artikelen. Daarmee werkt hij niet volgens de normen die een journalist waardig zijn en verdient hij dat predicaat niet, zo stelt [eiseres] .
5.43.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de gehanteerde werkwijze of de inhoud van artikelen niet bepalend voor de vraag of iemand journalist is. Bepalend is of iemand bedrijfsmatig informatie via media publiceert. In het licht van deze definitie volgt uit de stelling van [eiseres] dat zij erkent dat [gedaagde] bedrijfsmatig werkt. [gedaagde] zelf betwist weliswaar dat hij in opdracht van en tegen betaling door [A] en [B] artikelen over [eiseres] schrijft, maar hij erkent wel bedrijfsmatig te werken. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] zijn artikelen via media, in dit geval de ‘ [gedaagde] -websites’ publiceert. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat [gedaagde] journalist is.
5.44.
Het beroep van [gedaagde] op bronbescherming slaagt echter niet. Het recht op bronbescherming van een journalist is niet absoluut en de voorzieningenrechter neemt bij te de maken afweging in aanmerking dat - zoals [eiseres] terecht heeft gesteld - [gedaagde] zelf in zijn artikelen niet alleen de verstrekte informatie heeft gedeeld met zijn lezers, maar tevens duidelijk heeft gemaakt wie zijn bronnen zijn, namelijk [A] , [B] en de contactpersonen met wie hij naar zijn zeggen door toedoen van waarschijnlijk [B] via het e-mailaccount van [A] heeft gecorrespondeerd. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] kan dan ook geen geslaagd beroep doen op dit functionele verschoningsrecht.
5.45.
Ter zitting is aan de orde geweest of de door [eiseres] gevorderde inzage/afschrift van correspondentie met de advocaten van [A] en [B] niet onder het verschoningsrecht van de advocaten valt. Volgens [eiseres] is dit niet het geval, omdat uit de publicaties van [gedaagde] blijkt dat de mails die afkomstig zijn van de advocaat van [A] , gaan over betalingen. Uit die mails blijkt dat hij oneerlijke/oneigenlijke handelingen probeert te verhullen, namelijk onder meer het via zijn derdengeldrekening via een voormalig cliënt overmaken van geld van [A] naar één van de eenmanszaken van [gedaagde] . Dat valt niet onder het advocatenprivilege en de emails zijn niet opgesteld in de hoedanigheid van advocaat, zo stelt [eiseres] .
5.46.
Tussen partijen is niet in geschil dat de advocaten die betrokken zijn bij de correspondentie waarover [eiseres] wil kunnen beschikken, de advocaten van [A] en [B] zijn. Nog daargelaten of emails over betalingen niet onder het verschoningsrecht van een advocaat vallen, betreft de vordering om alle emails die betrekking hebben op [eiseres] van mei 2022 tot heden. Niet uitgesloten kan dus worden dat zich onder de gevorderde stukken correspondentie bevindt, die n hun hoedanigheid van advocaat is opgesteld. Niet uitgesloten kan worden dat daaronder ook de stukken vallen waarvan [eiseres] nu ten onrechte stelt dat zij niet in de hoedanigheid van advocaat zijn opgesteld, nu de bewuste advocaten zich niet tegen deze stelling hebben kunnen verweren. De grondslag voor het verschoningsrecht van advocaten is het rechtsbeginsel dat hun rol als vertrouwenspersonen zo belangrijk is dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit dit rechtsbeginsel dat, nu gevraagd wordt om afschrift van een door een advocaat opgesteld correspondentie, waarvan niet kan worden uitgesloten dat die heeft plaatsgevonden van de beschermde advocaat-cliënt relatie, er een gewichtige reden bestaat om [gedaagde] niet gehouden te achten om deze stukken te moeten verstrekken.
5.47.
De voorzieningenrechter zal het onder III. gevorderde dan ook toewijzen, behalve voor zover het betreft de correspondentie van de advocaten, omdat niet uit te sluiten dat die correspondentie onder het functionele verschoningsrecht van de advocaten valt. De voorzieningenrechter zal bepalen dat [gedaagde] de afschriften zal moeten verstrekken binnen een week na dagtekening van dit vonnis.
5.48.
De tenuitvoerlegging bij lijfsdwang zal ook met betrekking tot het onder III. gevorderde worden afgewezen. De reden daarvoor is dat [gedaagde] ter zitting heeft aangeboden om de gevraagde correspondentie te verstrekken, omdat hij tot de conclusie zou zijn gekomen dat [B] met valse identiteiten heeft geprobeerd op onrecht.nl te publiceren. Gelet op de getoonde bereidheid tot het verstrekken van stukken, dient [gedaagde] in de gelegenheid te worden gesteld om te voldoen aan een veroordeling, zonder dat daaraan direct tenuitvoerlegging bij lijfsdwang gekoppeld moet worden.
5.49.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,86
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.455,86

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verklaart de dictumonderdelen 7.1 en 7.2 van het vonnis in kort geding van de rechtbank Overijssel van 28 juni 2022, in de zaak C/08/282401 / KG ZA 22-130 waarin is bepaald:
onmiddellijk voor een periode van één jaar uitvoerbaar bij lijfsdwang, waarbij de duur van de lijfsdwang per afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van dertig dagen, met een maximumduur van één jaar,
6.2.
gebiedt [gedaagde] om binnen één week na betekening van vonnis een volledige, gedetailleerde en met alle relevante bewijsstukken gestaafde opgave te doen van alle binnenlandse en buitenlandse inkomens- en vermogensbestanddelen van hemzelf en van al zijn eenmanszaken en daarmee gelijk te stellen ondernemingen zonder afgescheiden vermogen, waaronder in ieder geval:
a. Alle binnen- en buitenlandse inkomstenbronnen;
b. Het saldo van alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen, met vermelding van bankrekeningnummers en tenaamstelling;
c. Alle andere binnen- en buitenlandse inkomens- en vermogensobjecten, waaronder in ieder geval onroerende zaken, roerende zaken met een waarde van meer dan EUR 1.000,-, vorderingsrechten, aandelen en andere deelnemingen, effecten en cryptovaluta,
6.3.
gebiedt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis inzage en afschrift te verstrekken van:
a. Alle op [eiseres] betrekking hebbende correspondentie tussen enerzijds [gedaagde] , en anderzijds [A] , [B] , alle door hen “gemachtigde contactpersonen” over de periode van mei 2022 tot heden;
b. Alle betalingen die [gedaagde] van [A] en/of [B] heeft ontvangen, al dan niet met tussenkomst van derden, met vermelding van de bankrekeningen of andere locaties waar [gedaagde] die donaties heeft ondergebracht en met overlegging van alle daarop betrekking hebbende schriftelijke bewijsstukken (waaronder bankafschriften, transactiebewijzen en correspondentie),
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.455,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: