Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak en beslissing van de rechtbank
3.Het oordeel van het hof
“Een aantal weken geleden kwam er een nieuwe bizarre beschuldiging bij. [de huidige partner] beschuldigt [de voormalig partner] van het uitvoeren van een moordaanslag door een deurwaarder en zijn assistent de opdracht te geven om software in de auto van [de huidige partner] te installeren waardoor haar handrem zou zijn gemanipuleerd.”
Het spreekt voor zich dat de voorlopige conclusie van verzoekers is dat (…) en [de voormalig partner] mogelijk betrokken zijn bij het plegen van een strafbaar feit jegens [de huidige partner] . [de huidige partner] wenst het navolgende zeer uitdrukkelijk daarbij op te merken. (…) Ten derde - gezien het feit dat het een voorlopige conclusie betreft - hoopt [de huidige partner] dat zij ongelijk heeft in haar voorlopige conclusie, echter zij kan hetgeen nu reeds aan bewijs op tafel ligt, simpelweg niet ter zijde schuiven, zulks gezien de ernst van het geconstateerde en de levensgevaarlijke potentiële gevolgen die de gedragingen van de betrokkenen met zich mee hadden kannen brengen. Ten vierde dat het niet aan [de huidige partner] is om een strafrechtelijke artikel op deze gedragingen van de betrokkenen te plakken, maar dat dit zeker een poging tot zware mishandeling dan wel poging tot doodslag is.(…)” [4]
stillsuit die beelden bij te voegen met een op sommige punten misleidende beschrijving. De rechtbank oordeelt vervolgens ook dat de wijze van procederen van [de huidige partner] onrechtmatig is tegenover (onder meer) [de voormalig partner] . [7]
omdat [de voormalig partner] zich in elke nieuwe procedure richting [de huidige partner] op een dergelijke (grievende) manier uitlaat”. Daaruit maakt het hof op dat deze vordering alleen betrekking heeft op uitlatingen die namens [de voormalig partner] worden gedaan in deze context. Zoals hiervoor in 3.6 en 3.8 overwogen, geldt dan een ruimere uitingsvrijheid en (extra) terughoudend bij het beperken van die vrijheid. Anders dan [de huidige partner] lijkt te suggereren, heeft [de voormalig partner] wel degelijk een gerechtvaardigd belang om zich in een gerechtelijke procedure te kunnen uiten zoals zij dat wenst (zeker als die reactie in het verlengde ligt van een ernstige beschuldiging van [de huidige partner] ). Dat ligt besloten in haar recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en in deze context ook in haar recht op verdediging van haar standpunt in rechte (artikel 6 EVRM).