In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 5 september 2022 de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van een bezwaarschrift van belanghebbende. De heffingsambtenaar had de waarde van onroerende zaken vastgesteld op € 489.000, € 229.000 en € 198.000 voor het jaar 2020, maar belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, gelegen aan [adres2] 11-1. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel schadevergoeding toe wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn beroep betreffende de waarde van de woning ingetrokken, waardoor alleen het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ter beoordeling overbleef. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de heffingsambtenaar had veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, maar dat er geen aanleiding was voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat het financieel belang van de procedure zeer gering was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, zonder dat griffierecht of proceskosten aan belanghebbende werden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2024. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.