ECLI:NL:GHARL:2024:191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.318.663/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van statutenwijziging van een beheersmaatschappij en de bijzondere aanbiedingsplicht van aandelen

In deze zaak gaat het om een familieruzie over de geldigheid van een statutenwijziging van een beheersmaatschappij, die invloed heeft op de aanbiedingsplicht van aandelen. De verzoekers, die aandeelhouders zijn van een steenfabriek, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de statutenwijziging geldig was en dat de afgifte van een legaat aan een neef niet in strijd was met de statuten. De verzoekers betogen dat de statutenwijziging niet het beoogde resultaat heeft gehad en dat de afgifte van het legaat ongeldig is. Het hof oordeelt dat de statutenwijziging wel degelijk geldig is en dat de aanbiedingsplicht niet van toepassing is, omdat de neef tot de kring van gerechtigden behoort. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de verzoekers tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.318.663/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 270119)
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van

1.[verzoeker1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[verzoeker1] ,

2. [verzoeker2] ,

die woont in [woonplaats2] ,
hierna:
[verzoeker2] ,

3. [verzoeker3] ,

die woont in [woonplaats2] ,
hierna:
[verzoeker3] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers] ,
advocaat: mr. J.W. de Groot, die kantoor houdt in Amsterdam,
tegen

1.Stichting [verweerster1] ,

die gevestigd is in [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de Stichting,
2. [verweerder2] ,
die woont in [woonplaats3] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de rechtbank: gevoegde partij aan de zijde van de stichting,
hierna:
Neef,
hierna gezamenlijk te noemen:
de Stichting c.s.,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan, die kantoor houdt in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[verzoekers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 15 juni 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 15 september 2022;
  • de memorie van grieven van 31 januari 2023;
  • de memorie van antwoord van 14 maart 2023;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
  • het tussenarrest van 18 april 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op
31 oktober 2023 is gehouden (ten onrechte gedateerd op 31 november 2023).
1.2
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[verzoekers] en hun inmiddels overleden broer [naam1] zijn (middellijk) aandeelhouders van een steenfabriek. De zeggenschap over deze (gecertificeerde) aandelen was niet vrij overdraagbaar. [naam1] heeft bij testament zijn neef [verweerder2] (Neef) de zeggenschap over zijn portie (gecertificeerde) aandelen gelegateerd en een stichting in het leven geroepen die zijn erfgenaam werd en die het legaat moest afgeven. Daarvoor heeft hij eerst de statuten van zijn privé beheermaatschappij (waarin de certificaten van de aandelen van de steenfabriek waren ondergebracht) gewijzigd met de bedoeling om de afgifte van het legaat mogelijk te maken. Tussen [verzoekers] en Neef is ook bij andere gerechten geprocedeerd over de zeggenschap over de steenfabriek.
2.2
[verzoekers] vechten de geldigheid van de statutenwijziging aan en stellen verder dat de statutenwijziging niet het beoogde resultaat heeft gehad en dat de afgifte van het legaat niet geldig is. De rechtbank heeft het standpunt van [verzoekers] niet gevolgd. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgifte van de aandelen in de beheermaatschappij waarop het legaat zag alsnog wordt verboden.
2.3
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep van [verzoekers] geen doel treft. Het hof zal dat oordeel hierna motiveren, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
Steenfabriek ‘De Rijswaard’ (verder: de steenfabriek), opgericht in 1900, is op enig moment in handen gekomen van [naam2] (1902-1982), verder ook te noemen Grootvader. De aandelen in deze, in de vorm van een B.V. gedreven steenfabriek, zijn nadien in handen gekomen van vier van zijn zoons, [verzoekers] en [naam1] . Zoon [verzoeker1] heeft tot 2006 aan het roer gestaan van de steenfabriek.
3.2
De aandelen in de steenfabriek zijn in 2008 gecertificeerd. De complexe constructie houdt in dat de aandelen in de steenfabriek worden gehouden door [naam3] B.V (verder: [naam3] ). De aandelen [naam3] worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor ‘De Rijswaard’ (verder: de STAK). De STAK heeft certificaten uitgegeven die weer worden gehouden door de privé-vennootschappen (beheermaatschappijen) van de vier broers. Op enig moment vóór 2018 is de privé-vennootschap van [verzoeker1] gesplitst, waarna er ook een beheermaatschappij voor zijn zoon [verweerder2] (Neef) is gekomen. Neef is zijn vader opgevolgd als CEO van de steenfabriek en is ook één van de bestuurders van de STAK.
3.3
De certificaten waren in 2018 gehouden door beheersmaatschappijen van de broers en [verweerder2] in de volgende verhouding:
  • [verzoeker1] (via twee beheermaatschappijen) in totaal 31,33 % van de certificaten;
  • [verzoeker2] 36,27%;
  • [verzoeker3] 11,58;
  • [naam1] 10,37%. Zijn beheersmaatschappij heette Beheermaatschappij [naam4] B.V. (verder: de Beheermaatschappij);
  • Neef 10,44 %;
3.4
De beheersmaatschappijen van de vier broers waren zo vormgegeven dat elke broer de gewone aandelen in de eigen beheersmaatschappij hield (in geval van de beheermaatschappij van [naam1] 499 aandelen) plus zeven preferente aandelen. De andere broers hadden ook steeds ieder één preferent aandeel in die beheersmaatschappij. De statuten van de beheersmaatschappijen waren zo vormgegeven dat de aandelen daarin niet overgedragen mochten worden aan derden (met een uitzondering voor eigen kinderen van de desbetreffende broer) zonder deze eerst aan te bieden aan de overige aandeelhouders
(dus steeds aan de andere broers).
3.5
Tussen [verzoeker1] en Neef zijn ernstige spanningen ontstaan. [verzoeker1] heeft Neef onterfd.
3.6
[naam1] – die partner noch kinderen had - heeft in zijn testament van 12 februari 2019 bepaald dat de aandelen in zijn beheersmaatschappij bij wege van legaat (tegen inbreng) naar Neef gaan. Hij heeft de Stichting tot zijn erfgenaam benoemd. [naam1] is op 20 november 2020 overleden. De Stichting is op 3 december 2020 opgericht. De Stichting heeft tot doel het ondersteunen van goede doelen in de gemeente Zwartewaterland waar [naam1] woonde. Voorzitter van het stichtingsbestuur is de echtgenote van Neef. [naam1] had notaris [naam5] te [woonplaats2] tot executeur testamentair benoemd.
3.7
[naam1] had op 23 december 2017 [verzoekers] opgeroepen voor een aandeelhoudersvergadering van zijn Beheermaatschappij, te houden op 10 januari 2018. De agenda vermeldde:
“Voorstel te besluiten tot gedeeltelijke wijziging van de statuten van Beheermaatschappij [naam4] B.V., inhoudende dat aan artikel 12 lid 6 wordt toegevoegd: sub c. indien ten gevolge van het overlijden geen andere personen dan een of meer bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn van wijlen [verweerder2] , geboren te [woonplaats2] op een augustus negentienhonderd twee, overleden op zeventien november negentienhonderd
tweeëntachtig, rechten op de aandelen kunnen doen gelden.”
Op de uitnodiging was een sticker geplakt met de tekst: (“je hoeft niet te komen. (En wordt later in de notulen vermeld.) [naam1] ”).
3.8
Op 20 februari 2018 heeft notaris [naam5] een akte tot statutenwijziging van de Beheersmaatschappij gepasseerd. In de akte staat dat de algemene vergadering van aandeelhouders op 14 januari 2018 heeft besloten artikel 12 lid 6 van de statuten te wijzigen overeenkomstig het ontwerp van notaris [naam5] .
De statuten luidden na deze wijziging, voor zover van belang, als volgt.
“Blokkeringsregeling (aanbieding)
Artikel 11
1. Een aandeelhouder die aandelen wenst te vervreemden, anders dan aan één of meer van zijn bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn, is verplicht van zijn voornemen daartoe bij aangetekende brief aan de overige aandeelhouders mededeling te doen, onder opgave van het aantal en de soort van de te vervreemden aandelen. Deze kennisgeving geldt als aanbieding aan de overige aandeelhouders. Het bepaalde in de voorgaande zin (…) vindt geen toepassing als alle overige aandeelhouders schriftelijk hebben verklaard met een bepaalde overgang of voorgenomen overdracht van aandelen in te stemmen (…)
2. Een vervreemding kan slechts plaatsvinden binnen drie maanden nadat de hiervoor bedoelde instemming werd verleend.
(…)
Bijzondere aanbiedingsplicht
Artikel 12
1. A. Ingeval van overlijden van een aandeelhouder, zomede ingeval hij het vrije beheer over zijn vermogen verliest, alsook ingeval van ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap dan wel goederengemeenschap krachtens geregistreerd partnerschap van een aandeelhouder, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden bepaalde.
b. Eenzelfde verplichting tot aanbieding bestaat indien het stemrecht op aandelen niet meer toekomt aan de vruchtgebruiker en het vruchtgebruik is gevestigd op grond van artikel 4:19 of 4:21 Burgerlijk Wetboek, dan wel bij het einde van een dergelijk vruchtgebruik.
2. Ingeval een verplichting tot tekoopaanbieding bestaat, is het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing (…)
(…)
6. De verplichting ingevolge lid 1 geldt niet:
a. (…)
b. (…)
c. indien ten gevolge van overlijden geen andere personen dan één of meer bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn van wijlen de heer [naam2] , geboren te [woonplaats2] op één augustus negentienhonderdtwee (01-08-1902), overleden op zeventien november negentienhonderdtweeëntachtig (17-11-1982), rechten op aandelen kunnen doen gelden.”
3.9
[verzoekers] hebben in kort geding gevorderd (primair van notaris [naam5] en subsidiair van de Stichting) om de aan [verweerder2] gelegateerde aandelen overeenkomstig artikel 11 lid 1 van de statuten aan hen aan te bieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorafgaand aan de procedure in kort geding hebben [verzoekers] conservatoir leveringsbeslag gelegd op de betreffende aandelen. Deze vordering is afgewezen met opheffing van het beslag [1] en het vonnis van de voorzieningenrechter is in hoger beroep door dit hof bekrachtigd op
5 april 2022. [2]
3.1
Partijen zijn verwikkeld in een omvangrijke procedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam. Daarin is op 25 oktober 2023 een eindbeschikkiing gegeven waarbij de verzoeken van [verzoekers] zijn afgewezen. [3]
3.11
Het legaat is afgegeven bij notariële akte van 23 juli 2021. Neef is vanaf
8 januari 2021 ook enig bestuurder van de Beheersmaatschappij.

4.Het oordeel van het hof

De vordering van [verzoekers]
4.1
heeft bij de rechtbank – als door de rechtbank samengevat ‑ gevorderd om notaris [naam5]
a. a) te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis de aandelen overeenkomstig artikel 11 lid 1 van de statuten aan hen aan te bieden, en
b) na die aanbieding volledige en voortvarende medewerking te verlenen voor zover vereist voor de overdracht van de aandelen op grond van artikel 11 van de statuten,
c) op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat notaris [naam5] niet voldoet aan het onder a) gevorderde, en
voorzover de taak van en het beheer door [naam5] als executeur testamentair in de nalatenschap van [naam2] is beëindigd voordat uitvoering dient te worden gegeven aan het te wijzen vonnis, waardoor de verplichtingen van [naam5] als executeur op de Stichting zijn komen te rusten, de Stichting te veroordelen tot het onder a) tot en met c) gevorderde,
Verder hebben [verzoekers] een kostenveroordeling gevorderd.
4.2
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
4.3
In hoger beroep hebben [verzoekers] notaris [naam5] niet gedagvaard. Zij hebben in hun appeldagvaarding gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat hun vordering alsnog wordt toegewezen. Daaraan is alleen een vordering tot hoofdelijke veroordeling in de proceskosten van de Stichting en Neef toegevoegd. Deze vordering is in de memorie van grieven herhaald.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de primaire vordering van [verzoekers] ingetrokken. De Stichting heeft bevestigd dat de executele door notaris [naam5] is geëindigd. Daarmee komt het hof toe aan de subsidiaire vordering. Deze vordering heeft alleen betrekking op de Stichting. De Stichting beschikt echter niet meer over de aandelen, omdat deze bij de notariële akte van 23 juli 2021 zijn afgegeven aan Neef. Een vordering tot afgifte van de aandelen door Neef aan [verzoekers] ligt niet voor en evenmin een vordering tot nietigverklaring van die akte.
4.5
Volgens [verzoekers] impliceert het slagen van hun stellingen dat de statutenwijziging ongeldig is, dat dan de afgifte van het legaat ongeldig was (op grond van artikel 2:195 eerste en tweede lid BW) en dat de Stichting houder is gebleven van de aandelen en deze alsdan alsnog aan [verzoekers] moet aanbieden.
4.6
Het hof oordeelt dat [verzoekers] voldoende belang heeft bij haar vordering tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank gelet op de daarin opgenomen proceskostenveroordeling ten laste van [verzoekers] De vraag of de Stichting tot afgifte van aandelen veroordeeld kan worden die zij niet langer onder zich heeft en zonder dat er op dit punt een vordering tegen Neef is ingesteld, kan het hof verder onbeantwoord laten omdat de gronden van hun beroep, zoals uit het navolgende blijkt, niet opgaan.
4.7
Het hof zal hierna de vijf grieven bespreken die [verzoekers] tegen het vonnis hebben opgeworpen. De eerste vier grieven hebben betrekking op de geldigheid van de statutenwijziging. De laatste grief ziet op de uitleg van de statuten.
De geldigheid van de statutenwijziging
4.8
Niet in geschil is dat, zonder de statutenwijziging zoals vervat in de akte van 20 februari 2018, de aandelen in de Beheermaatschappij niet aan Neef hadden mogen worden geleverd zonder deze eerst aan [verzoekers] aan te bieden. Dit volgt uit artikel 11 van de statuten in samenhang met artikel 2:195 lid 1 BW. Artikel 2:195 lid 2 BW bepaalt dat de overdracht op basis van een legaat gelijk wordt gesteld met een overdracht door de erflater.
4.9
Het eerste geschilpunt is de datum van de aandeelhoudersvergadering waar de statutenwijziging van de Beheersmaatschappij aan de orde is geweest. In de notariële akte van 20 februari 2018 staat als datum van de wijziging 14 januari 2018 vermeld. Vast staat dat er voor 14 januari 2018 geen aandeelhoudersvergadering was uitgeschreven, maar wel één voor 10 januari 2018 waar de statutenwijziging geagendeerd stond (zie hiervoor onder 3.7). De rechtbank is in het voetspoor van partijen uitgegaan van de dwingende bewijskracht van de notariële akte van 20 februari 2018 en heeft het tegenbewijs geleverd geacht tegen de daarin vermelde datum van 14 januari 2019 waarop de vergadering zou zijn gehouden. [verzoekers] zijn het daar niet mee eens.
4.1
Het hof stelt voorop dat een notariële akte alleen dwingende bewijskracht toekomt voor zover het gaat om waarnemingen en verklaringen die de notaris binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft gedaan [4] . Aan de akte tot statutenwijziging komt dwingende bewijskracht toe voor zover daarin staat dat de statutenwijziging op 20 februari 2018 ten overstaan van de notaris [naam5] is gepasseerd, maar niet voor de daarin genoemde datum van de aandeelhoudersvergadering. De notaris is daarbij zelf niet aanwezig geweest. Notaris [naam5] heeft in eerste aanleg verklaard, blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank:
“In februari 2018 heeft [naam2] ons notulen aangeleverd met betrekking tot de statutenwijziging van 2018. Die hebben wij niet begeleid. Dus ook de uitnodiging voor de vergadering niet. In de notulen staat de datum 14 januari 2018. Dat hebben wij als uitgangspunt genomen. Achteraf is gebleken, uit gegevens uit de laptop van [naam2] , dat de uitnodiging betrekking had op 10 januari 2018. Die kennis hadden wij nog niet op 20 februari 2018.”
4.11
De notulen van de aandeelhoudersvergadering bevatten in de getypte tekst geen datering. Onderaan de notulen staat, onder de handtekening van [naam1] , de tekst ” Getekend te [woonplaats2] op …. 2018. Op de stippellijntjes is ingevuld.
Het hof leest dat als 14 januari en niet als 10 januari zoals door de Stichting c.s. is betoogd. Dit betekent echter nog niet dat daar staat dat de vergadering op 14 januari 2018 is gehouden, alleen dat de notulen op die datum door [naam1] zijn getekend. Gelet op de oproep voor de vergadering van 23 december 2017 gaat het hof ervan uit dat de vergadering wel degelijk op 10 januari 2018 kan zijn gehouden en dat [naam1] de notulen enige dagen later heeft uitgewerkt. [5] Het hof passeert, als niet van belang, het bewijsaanbod dat er op 14 januari 2018 geen aandeelhoudersvergadering is geweest.
4.12
Het volgende, daarmee samenhangende, geschilpunt is of de voor 10 januari 2018 uitgeschreven aandeelhoudersvergadering daadwerkelijk op die datum heeft plaatsgevonden. [verzoekers] hebben betoogd dat dit niet het geval is, waarbij zij hebben aangevoerd dat [verzoeker2] en [verzoeker3] op 10 januari 2018 om 11.00 uur bij [naam1] op de stoep hebben gestaan maar niet werden binnengelaten. Ter zitting bij het hof heeft [verzoeker2] verklaard dat [naam1] tegen hen zei dat er geen vergadering was. Het hof gaat aan die verklaring voorbij, omdat deze in strijd is met de verklaring die [verzoeker2] bij de rechtbank heeft afgelegd, waar hij heeft verklaard dat [naam1] zei: “Er is helemaal geen vergadering, dat is allang gebeurd”. Deze bij de rechtbank afgelegde verklaring is ook in overeenstemming met de mail van [naam6] van 9 februari 2021 - die destijds de belangen van [verzoekers] behartigde - aan notaris [naam5] . [naam6] schrijft daarin dat [naam1] antwoordde, toen [verzoeker2] en [verzoeker3] aangaven voor de vergadering te komen: “Dat is allang klaar, hoeft niet”.
Het hof gaat er in dit licht van uit dat er op 10 januari 2018 een aandeelhoudersvergadering heeft plaatsgevonden waarbij wel [naam1] aanwezig was, maar niet [verzoekers] Daarbij kan in het midden blijven of [naam1] te vroeg met de vergadering is begonnen of dat [verzoeker2] en [verzoeker3] niet op tijd op de stoep stonden, waarbij het hof ervan uitgaat dat zij wel op de stoep hebben gestaan (wat door de Stichting c.s. wordt betwist). Van een buiten de vergadering genomen besluit is daarmee geen sprake. [6] Het hof gaat voorbij aan het aanbod om [verzoeker2] en [verzoeker3] nader te laten verklaren over wat [naam1] op de stoep precies heeft gezegd op 10 januari 2018. Datzelfde geldt voor het niet goed toegelichte aanbod om te bewijzen dat [verzoekers] niet wisten wat de statutenwijziging inhield. Immers overgelegd is een emailwisseling tussen [verzoeker2] en [naam1] over het voorstel tot statutenwijziging waaruit voldoende blijkt dat [verzoeker2] wist waar het voorstel betrekking op had.
4.13
Vervolgens moet het hof de vraag beantwoorden of het besluit nietig is, aannemende dat [naam1] te vroeg met de vergadering is begonnen. Daarvoor is niet beslissend of [naam1] precies op de hoogte was met de procedureregels die gelden voor een statutenwijziging. [7] De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de beschikking inzake Wijsmuller van de Hoge Raad, [8] geoordeeld dat er totstandkomingsgebreken aan het besluit kleven, maar dat deze niet tot nietigheid van het besluit leiden, maar hoogstens tot vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 2:15 BW. Het hof is het met de rechtbank eens. Als [naam1] de vergadering te vroeg is begonnen en het besluit tot statutenwijziging al genomen was toen [verzoeker2] en [verzoeker3] op de stoep stonden, is sprake van een besluit dat gebrekkig tot stand is gekomen. Dat maakt het besluit vernietigbaar in de zin van artikel 2:15 BW. Dit gebrek is niet aan te merken als een fundamenteel totstandkomingsgebrek dat valt onder het bereik van artikel 2:14 lid 1 BW wat tot nietigheid leidt, zoals [verzoekers] hebben betoogd. [9] De vordering tot vernietiging heeft de rechtbank verjaard geoordeeld. Dat laatste oordeel – dat het hof ook juist acht omdat [verzoekers] in ieder geval in oktober 2019 kennis hadden van het besluit tot statutenwijziging zoals [verzoekers] dat op de zitting bij de rechtbank had verklaard – is in hoger beroep niet aangevochten.
De statutenwijziging heeft het beoogde effect
4.14
Volgens [verzoekers] valt enkel de overgang van de aandelen naar de Stichting aan te merken als een overgang ten gevolge van overlijden en is de afgifte van het legaat dat niet. Die afgifte valt volgens hen ook na de statutenwijziging nog steeds onder artikel 11 van de statuten, zodat volgens hen de Stichting altijd gehouden was om de aandelen in de Beheersmaatschappij aan [verzoekers] aan te bieden. Ook als het legaat wel als een overgang ten gevolge van overlijden zou moeten worden aangemerkt, dan nog had de Stichting toepassing moeten geven aan artikel 11 lid 1 van de statuten van omdat de Stichting zelf niet valt onder de uitzondering van artikel 12 lid 6 onder c, van de statuten, zodat de Stichting de aandelen aan [verzoekers] had moeten aanbieden en niet het legaat aan Neef had mogen afgeven.
4.15
Het hof gaat niet mee in dit betoog. Het hof neemt over wat het hof eerder, in het arrest in kort geding [10] , over de uitleg van de artikelen 11 en 12 van de statuten heeft overwogen en beslist in het arrest in kort geding. De rechtbank is ook van die uitleg uitgegaan. Deze uitleg komt neer op het volgende, waarbij het hof eerst de uitlegmaatstaf herhaalt.
4.16
In beginsel geldt voor de uitleg van de statuten van een besloten vennootschap dat deze naar hun aard eerst en vooral gelden voor de besloten kring van personen die betrokken zijn bij de vennootschap. Dat neemt echter niet weg dat de statuten ook beogen de rechtspositie van derden die in een meer verwijderd verband staan tot de besloten vennootschap en bij de totstandkoming van de statuten niet betrokken waren, op uniforme wijze te regelen. Daarom staan objectieve maatstaven bij de uitleg van statuten in beginsel centraal. Dat neemt niet weg dat die uitleg onder omstandigheden mede kan worden gekleurd door het doel van de statutaire bepaling dan wel door de omstandigheden van het betreffende geval. Het in die uitleg doorwerken van een niet uit de tekst kenbare bedoeling van de oprichters van de vennootschap of degenen later haar statuten hebben gewijzigd, ligt echter niet voor de hand. Ook bij de uitleg van statuten gaat het erom te komen tot een redelijke uitleg waarbij de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de vennootschap zelf, een rol kunnen spelen.
Het door [verzoekers] ingenomen standpunt dat statuten ‘niet ruim’ maar slechts naar ‘strikt objectieve maatstaven’ moeten worden uitgelegd, steunt te zeer op een zuiver grammaticale interpretatie van statuten en vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
4.17
Artikel 12 van de statuten somt in lid 1 onder a een aantal situaties op waarin aandelen moeten worden aangeboden met inachtneming van wat in de navolgende leden van dat artikel is bepaald. Overlijden van een aandeelhouder is één van die situaties. Uit de bewoordingen van lid 1 onder a volgt niet dat, ingeval van overlijden, artikel 12 uitsluitend van toepassing is op verkrijgingen onder algemene titel en niet op een verkrijging onder bijzondere titel. Die uitleg ligt ook niet voor de hand omdat als gevolg van overlijden ook sprake kan zijn van een verkrijging onder bijzondere titel, bijvoorbeeld vanwege een legaat. Wel is er ingeval van een legaat een tussenliggende rechtshandeling vereist, te weten een overdracht, maar die overdracht is slechts aan de orde ten gevolge van het overlijden.
4.18
Deze uitleg van de reikwijdte van artikel 12 vindt steun in de wijze waarop de onderlinge verhouding van artikel 11 en artikel 12 is geregeld. In artikel 11 is een aanbiedingsplicht geregeld voor het geval de aandeelhouder zijn aandelen ‘wenst te vervreemden’. Artikel 12 kent daarnaast een speciale regeling die voor de daarin genoemde situaties - waaronder het (hier aan de orde zijnde) overlijden van een aandeelhouder - derogeert aan de algemene regeling van artikel 11. Deze verhouding van artikel 12 als specialis ten opzichte van het algemene artikel 11 komt ook tot uitdrukking in artikel 12 lid 2. Daar is bepaald dat als er een aanbiedingsverplichting ten gevolge van (onder meer) overlijden bestaat, de blokkeringsregeling van artikel 11 van overeenkomstige toepassing is met enkele in artikel 12 lid 2 geregelde (en hier niet relevante) aanvullingen. Deze verwijzingsbepaling impliceert dat als één van de in artikel 12 lid 1 onder a genoemde situaties zich voordoet - waaronder een overlijden van een aandeelhouder - artikel 12 voorop staat en aan de algemene regeling neergelegd in artikel 11 nog slechts betekenis toekomt voor zover dat in artikel 12 is bepaald.
In artikel 12 lid 6 onder c is vervolgens bepaald dat de aanbiedingsverplichting neergelegd in artikel 12 lid 1 vervalt als er ten gevolge van het overlijden ‘geen andere personen dan één of meer bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn van’ Grootvader zijn “die rechten op aandelen kunnen doen gelden”. Anders gezegd: de aanbiedingsverplichting neergelegd in artikel 12 lid 1 geldt niet als er door het overlijden van [naam1] afstammelingen in de rechte lijn van Grootvader rechten kunnen doen gelden op de aandelen. Die situatie doet zich hier onbetwist voor. Gesteld noch gebleken is dat anderen dan [verzoekers] en Neef rechten hebben op de aandelen. Daarmee staat vast dat de aanbiedingsverplichting neergelegd in artikel 12 lid 1 niet geldt en dat dus op grond van artikel 12 lid 2 niet wordt toegekomen aan de aanbiedingsverplichting, neergelegd in artikel 11. Daarmee staat ook vast dat de executeur gehouden was om op grond van het legaat de aandelen aan te bieden aan Neef die deel uitmaakt van de ruimere kring van gerechtigden als omschreven in artikel 12 lid 6 onder c.
4.19
Niet doorslaggevend is of sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel of onder algemene titel maar of sprake is van één van de in artikel 12 lid 1 onder a opgesomde situaties. Omdat dat het geval is (er is een aandeelhouder overleden) is artikel 12 van de statuten van toepassing. In dat geval komt aan artikel 11 nog slechts betekenis toe voor zover dat is bepaald in artikel 12.
4.2
De aansluiting die de [verzoekers] voor de door hen voorgestane uitleg van artikel 11 en 12 zoeken bij de wettelijke regeling van de blokkeringsregeling, in het bijzonder bij artikel 2:192 lid 1 aanhef en onder c BW en artikel 2:195 BW, leidt niet tot een ander oordeel. De wettelijke regeling is van regelend recht, zodat daarvan in de statuten kan worden afgeweken. Daarbij kan dus ook een (van de wet afwijkende) ruimere kring van personen worden aangewezen aan wie de aandelen vrij kunnen worden aangeboden of een bijzondere regeling voor specifieke situaties worden gecreëerd, zoals het overlijden van een aandeelhouder. Voor de betekenis en reikwijdte van een dergelijke statutaire regeling is wat in de wet is bepaald niet maatgevend, ook niet als verduidelijking van de statutaire regeling.
4.21
Ook het subsidiaire standpunt van [verzoekers] , dat ervan uitgaat dat de Stichting als erfgenaam niet tot afgifte van het legaat kan overgaan omdat de aanbiedingsplicht van artikel 11 voor zou gaan, gaat niet op. [verzoekers] gaan eraan voorbij dat er een executeur was benoemd die op grond van artikel 4:144 BW gehouden was om de legaten als schuld van de boedel te voldoen waarbij de erfgenamen op grond van artikel 4:145 BW niet over de goederen van de nalatenschap kunnen beschikken buiten de executeur om. Indien geen executeur zou zijn benoemd en de verplichting tot afgifte van het legaat op de erfgenaam zou rusten gaat het standpunt van [verzoekers] evenmin op. Indien een legaat wordt opgenomen in een testament en de legataris behoort tot de vrije kring van gerechtigden van de erflater aan wie de aandelen kunnen worden afgegeven – zoals in dit geval Neef - kan het niet de bedoeling zijn dat de aandelen alsnog moeten worden aangeboden indien de erfgenaam – de Stichting – zelf niet tot de vrije kring van gerechtigden behoort. Dat zou immers indruisen tegen de laatste wilsbeschikking van de erflater, die voor ogen had om aandelen aan de legataris die tot de vrije kring behoort na te laten. [11]
De conclusie
4.22
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [verzoekers] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [12]
4.23
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
15 juni 2022;
5.2
veroordeelt [verzoekers] tot betaling van de volgende proceskosten van de Stichting c.s.
€ 783,-, aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de Stichting c.s. (2 procespunten x appeltarief II);
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2024.

Voetnoten

3.ECLI:NL:GHAMS:2023:2593 met daarin een overzicht van alle eerder gevoerde procedures
4.Artikel 157 Rv
5.Grief 1 treft geen doel.
6.Grief 2 slaag niet.
7.Grief 3 kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden
8.HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101
9.Grief 4 slaagt niet.
11.Grief 5 gaat niet op.
12.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.