Gezien bovenstaand verzoekschrift en het daartegen ingediende verweerschrift;
Gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal van Oosten, namens de Procureur-Generaal, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, verwijzing van het geding naar het Gerechtshof in het ressort en beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie als de Hoge Raad zal vermenen te behoren;
Met betrekking tot het cassatieberoep:
Overwegende dat, naar vaststelling door de Rechtbank, de besluiten tot het ontslag — van welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering van aandeelhouders van N.V. [verzoekster] zijn genomen met algemene stemmen, uitgebracht door [B] N.V. als houdster van 596 van de 600 aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de statuten van [B] N.V. een, door de Raad van Bestuur van deze naamloze vennootschap bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die [B] N.V. in N.V. [verzoekster] bezit;
Overwegende dat de Rechtbank één der door de oorspronkelijke verzoeker — [gerequestreerde] — tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven, dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
Overwegende dat de Rechtbank, na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘’onvoldoende rechtsgrond is voor het verleende ontslag’’ en een ‘’formeel juist ontslagbesluit derhalve niet tot stand is gekomen’’, zodat de beschikking van de Kantonrechter, houdende bevel tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden bevestigd;
Overwegende dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rechtbank het door haar weergegeven formele bezwaar van [gerequestreerde] heeft opgevat als inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te stemmen;
Overwegende dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van de stellingen van [gerequestreerde] dan deze aldus door de Rechtbank feitelijk — in cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag mist;
Overwegende dat het de Rechtbank vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op andere dan de door de Kantonrechter gebezigde grond, die door de Kantonrechter buiten behandeling was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;
Overwegende thans aangaande het eerste middel:
dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in [B] N.V., welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen, dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen;
dat de Rechtbank oordelende dat [gerequestreerde] bij zijn formele bezwaar, gericht tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders dier aandelen ‘’allerminst onvoorbereid’’ ter vergadering zijn verschenen, zich niet heeft uitgelaten over het belang dat [gerequestreerde] als houder van prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [gerequestreerde] — die als aandeelhouder in beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [gerequestreerde] geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke grondslag ontbeert;
Overwegende wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van de Raad van Bestuur van [B] N.V. om ter vergadering van aandeelhouders van N.V. [verzoekster] voor de ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde, ‘’onvoldoende rechtsgrond’’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de stemmen op de aandelen van [B] N.V. onbevoegdelijk heeft uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rechtbank immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de ‘’ [C-groep] ’’, zoals de Rechtbank deze heeft beschreven, van welke groep zowel de ‘’holding-company’’ [B] N.V. als enige dochtermaatschappijen, waaronder N.V. [verzoekster] , deel uitmaken, en waarin een kleine kring van familieleden — naast [gerequestreerde] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt, de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘’zonder meer’’ — dat een aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing van de Rechtbank nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
Overwegende dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen behandeling behoeft;
Verwerpt het beroep;
Veroordeelt verzoekster tot cassatie in de kosten aan de zijde van verweerder op het beroep gevallen, begroot op ƒ 25,-- aan verschotten en ƒ 600,-- voor salaris.
Gedaan en gewezen te ’s-Gravenhage de vijftiende juli 1900 acht en zestig, bij Mrs. van Rijn van Alkemade, fungerend President, Hülsmann, Peters, Ras en van der Linde, Raden, in tegenwoordigheid van de Substituut-Griffier Joosten.