ECLI:NL:RBOVE:2021:2943

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/08/266202 / KG ZA 21-123
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de overdracht van aandelen aan een legataris in het kader van een testament

In deze zaak gaat het om een geschil over de overdracht van aandelen aan een legataris, die door de erflater bij testament zijn toegekend. De erflater had zijn aandelen in een vennootschap gelegateerd aan zijn neef, maar zijn broers, die ook aandeelhouder zijn, zijn het daar niet mee eens. Zij stellen dat de aandelen eerst aan hen moeten worden aangeboden op basis van de statuten van de vennootschap. De broers hebben conservatoir beslag gelegd op de aandelen en hebben de executeur en de erfgenaam gedagvaard. De neef heeft zich aan de zijde van de erfgenaam gevoegd in de procedure.

De rechtbank heeft in het kort geding geoordeeld dat de vordering van de broers in conventie wordt afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat artikel 12 van de statuten van toepassing is, dat betrekking heeft op de situatie van overlijden van een aandeelhouder. Dit artikel bepaalt dat de verplichting om aandelen aan te bieden aan andere aandeelhouders niet geldt als de aandelen worden overgedragen aan een bloedverwant in de rechte neerdalende lijn, zoals de neef in dit geval. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de statutenwijziging die deze regeling mogelijk maakte, rechtsgeldig is.

In reconventie heeft de Stichting en de neef verzocht om opheffing van het beslag en om de broers te verplichten de overdracht van de aandelen aan de neef te gedogen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en het beslag opgeheven. De broers zijn veroordeeld om de afgifte van de gelegateerde aandelen te gedogen, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de broers opgelegd, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/266202 / KG ZA 21-123
Vonnis in kort geding van 13 juli 2021
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten mrs. J.W. de Groot, L.H.M Suurd en S. de Kock van Leeuwen te Amsterdam,
tegen
1.
[X], notaris op het kantoor van [W] Notarissen in [plaats] en aldaar woonplaats kiezend voor deze procedure,
in zijn hoedanigheid van executeur testamentair in de nalatenschap van [erflater] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] en overleden [sterfdatum 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaten: mrs. A. Schennink en L. Veth te Amsterdam,
2. de stichting
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
advocaten: mrs. R.G.J. de Haan en J. van Calker te Amsterdam,

3.[Z] ,

wonende te [woonplaats] ,
gevoegde partij aan de kant van de Stichting voornoemd,
en aldus verweerder in conventie, tevens eiser in reconventie,
advocaten mrs. R.G.J. de Haan en J. van Calker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna achtereenvolgens worden aangeduid als [A] c.s., de executeur (of [X] ), de Stichting en [Z] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 mei 2021, met producties 1 t/m 13,
  • incidentele conclusie tot voeging (ontvangen 24 juni 2021),
  • conclusie van antwoord tevens eis in reconventie (ontvangen 24 juni 2021) van de Stichting, met producties 1 t/m 7,
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2021, via een digitale beeldverbinding (Skype voor bedrijven), waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden,
  • drie nagezonden producties van [A] c.s.,
  • de pleitnota van [A] c.s.,
  • de pleitnota van [X] met aangehechte producties 1 t/m 3,
  • de pleitnota van de Stichting en [Z] .
1.2.
Nadat partijen op de zitting over het verzoek tot voeging zijn gehoord en daartegen geen bezwaar hebben aangevoerd, is ter zitting beslist dat het verzoek tot voeging van partij [Z] aan de zijde van de Stichting ten aanzien van zowel het verweer in conventie als de eis in reconventie, is toegestaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het geschil over?

Erflater had aandelen (zeven preferente aandelen en 499 gewone aandelen) in een beheermaatschappij genaamd ‘ [Beheermaatschappij] ’ en hij was zelf daarvan de enig bestuurder. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. In het testament is notaris [X] tot executeur benoemd en heeft erflater opdracht gegeven tot oprichting van de Stichting. De Stichting is tevens tot enig erfgenaam benoemd. De oprichting van de Stichting is gerealiseerd op 3 december 2020. Verder heeft erflater bij legaat aan zijn neef [Z] zijn aandelen van de Beheermaatschappij overgedragen tegen inbreng van een in het testament genoemd bedrag daarvoor. De executeur van de nalatenschap is voornemens om de aandelen aan [Z] over te dragen.
Eisers in conventie zijn broers van erflater. Zij hebben zelf ieder één preferent aandeel in de Beheermaatschappij van erflater. Zij menen dat de bij testament aangewezen aandelen niet zomaar aan [Z] kunnen worden overgedragen maar dat deze eerst moeten worden aangeboden aan de overige aandeelhouders, dat wil zeggen aan henzelf. Zij baseren zich daarbij op de statuten van de Beheermaatschappij, in het bijzonder op artikel 11 daarvan, genaamd ‘Blokkeringsregeling (aanbieding)’. Zij vorderen in dit kort geding de aanbieding van de aandelen aan hen op straffe van een dwangsom en richten deze vordering primair tot de executeur testamentair in de nalatenschap en subsidiair tot de Stichting. Voorafgaand aan het kort geding hebben zij conservatoir leveringsbeslag gelegd op de betreffende aandelen.
De executeur, evenals de Stichting en de neef, is van mening dat niet artikel 11 van de statuten in dit geval van toepassing is maar dat artikel 12, genaamd ‘Bijzondere aanbiedingsplicht’ aan de orde is aangezien dat artikel ziet op de situatie dat een aandeelhouder is overleden. Op basis van lid 6 onder c van dat artikel geldt volgens de executeur geen verplichting om de aandelen die vallen onder het legaat eerst aan te bieden aan de overige aandeelhouders alvorens levering aan [Z] zou kunnen plaatsvinden. De Stichting, die voor haar financiële middelen afhankelijk is van de opbrengst van de aandelen van erflater, en [Z] hebben in reconventie verzocht om opheffing van het beslag en om [A] c.s. te verplichten dat zij zullen gehengen en gedogen dat de executeur de aandelen zal overdragen aan [Z] .

3.De feiten

3.1.
[erflater] senior is geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] . Hij woonde laatstelijk in [plaats] , en is in die gemeente overleden op [sterfdatum 1] . Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt met benoeming van mr. [X] , notaris, tot executeur.
3.2.
Ingevolge het testament is op 3 december 2020 de stichting genaamd [Y] opgericht. De Stichting is in het testament tevens benoemd tot enig erfgenaam.
3.3.
Erflater was bestuurder van de besloten vennootschap [Beheermaatschappij] . Hij hield van die onderneming tevens het grootste deel van de aandelen, namelijk 7 preferente aandelen en 499 gewone aandelen.
3.4.
In de statuten van de Beheermaatschappij is in de artikelen 11 en 12 onder andere het volgende bepaald:
Blokkeringsregeling (aanbieding)
Artikel 11
1. Een aandeelhouder die aandelen wenst te vervreemden, anders dan aan één of meer van zijn bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn, is verplicht van zijn voornemen daartoe bij aangetekende brief aan de overige aandeelhouders mededeling te doen, onder opgave van het aantal en de soort van de te vervreemden aandelen. Deze kennisgeving geldt als aanbieding aan de overige aandeelhouders. (…)
Bijzondere aanbiedingsplicht
Artikel 12
1.a. Ingeval van overlijden van een aandeelhouder, (…), moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden bepaalde.(…)6. De verplichting ingevolge lid 1 geldt niet:(…)c. indien tengevolge van overlijden geen andere personen dan één of meer bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn van wijlen de heer [D] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] , overleden op [sterfdatum 2] , rechten op aandelen kunnen doen gelden.
3.5.
Na toestemming van de voorzieningenrechter hebben [A] c.s. bij exploot van 30 april 2021 conservatoir beslag tot levering gelegd op alle gewone aandelen en zeven preferente aandelen in de Beheermaatschappij. De kennisgeving van het beslag is bij exploot van 6 mei 2021 respectievelijk 7 mei 2021 betekend aan de executeur respectievelijk de Stichting.

4.Het geschil in conventie

4.1.
[A] c.s. vordert samengevat – de executeur te gebieden om uiterlijk binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de Aandelen overeenkomstig artikel 11 lid 1 Statuten aan [A] c.s. aan te bieden, op straffe van een dwangsom van € 1000 per dag voor elke dag dat de executeur daarmee in gebreke blijft,
en voor zover de taak van en het beheer door [X] als executeur testamentair in de nalatenschap van [erflater] zouden eindigen tussen het moment van betekening van de dagvaarding en het te wijzen vonnis, waardoor de verplichtingen van [X] als executeur op de Stichting zijn komen te rusten, de Stichting te gebieden om die aanbieding te doen op straffe van de genoemde dwangsom,
onder veroordeling van [X] en de Stichting in de kosten en de nakosten van het geding.
4.2.
De executeur, alsmede de Stichting en [Z] hebben verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
De Stichting en [Z] vorderen samengevat - opheffing van het ten laste van de Stichting gelegde conservatoire beslag tot levering met onmiddellijke ingang, alsmede,
[A] c.s. te gebieden te gehengen en gedogen dat de executeur testamentair overgaat tot afgifte van de gelegateerde Aandelen aan de legataris, op straffe van een dwangsom van € 100.000 voor elke overtreding van dit gebod en € 100.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 5.500.000, en verder,
[A] c.s. te verbieden om, totdat de aandelen zijn overgedragen aan de legataris, nieuwe beslagen op de aandelen te leggen van welke aard ook eveneens op straffe van een dwangsom met een hoogte als voormeld,
onder veroordeling van [A] c.s. in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis.
5.2.
[A] c.s. heeft verweer gevoerd.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
De voorzieningenrechter zal de vordering van [A] c.s. afwijzen op basis van de volgende redenering.
6.2.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van [A] c.s. niet over de toepasselijkheid van artikel 11 uit de statuten van de [Beheermaatschappij] . De statuten van de Beheermaatschappij kennen twee aanbiedingsregelingen, namelijk artikel 11 en artikel 12. Kort gezegd houdt een aanbiedingsregeling in dat de aandelen van de onderneming eerst te koop moeten worden aangeboden aan de andere aandeelhouders, voordat overdracht aan een derde kan plaatsvinden. Artikel 11 (genaamd ‘Blokkeringsregeling’) heeft betrekking op een aandeelhouder die aandelen wenst te vervreemden, en artikel 12 (genaamd ‘Bijzondere aanbiedingsplicht’) heeft betrekking op de situatie van overlijden van een aandeelhouder. De formulering ‘
ingeval van overlijden’ uit artikel 12 lid 1 en de formulering ‘
indien tengevolge van het overlijden’ uit artikel 12 lid 6 onder c zijn ruime formuleringen. Er is met deze omschrijving ruimte om daaronder meerdere wijzen van verkrijging krachtens erfrecht te begrijpen. Daarom valt niet in te zien dat artikel 12 alleen zou gelden bij een verkrijging onder algemene titel en niet bij een verkrijging onder bijzondere titel zoals in geval van een legaat. Met het overlijden van [erflater] is de situatie van overlijden van de aandeelhouder aan de orde. Voorshands oordelend ziet de voorzieningenrechter in deze situatie en bij deze formulering van de statuten aanleiding om het betoog van de executeur (waarvoor de executeur steun vindt in de uitleg van mr. L.C.A. Verstappen in productie 1 van de executeur) te volgen en om uit te gaan van de toepasselijkheid van artikel 12 van de statuten van de Beheermaatschappij.
6.3.
Uit lid 6 onderdeel c van artikel 12 volgt dat verplichte aanbieding niet geldt voor de overdracht van aandelen aan
een bloedverwant in de rechte neerdalende lijn van wijlen de heer [D] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] , overleden op [sterfdatum 2]. Aangezien neef [Z] in die lijn als bloedverwant is aan te merken (grootvader – kleinzoon) is de aanbiedingsregeling uit artikel 12 niet van toepassing bij overdracht van de aandelen aan hem.
6.4.
[A] c.s. heeft naar voren gebracht dat artikel 12 lid 6 onderdeel c van de statuten op een dubieuze manier tot stand is gekomen bij een statutenwijziging in 2018. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in het kader van een kort geding geen ruimte is, kan dat echter niet worden vastgesteld. Overigens is in deze procedure wel gebleken dat [A] c.s. vooraf van de statutenwijziging op de hoogte waren. Toch komen zij pas na het overlijden van hun broer naar voren met hun bezwaren daartegen. Verder is van belang dat de broers [A] c.s. de statutenwijziging hoe dan ook niet konden tegenhouden omdat zij met hun stemmen ver in de minderheid waren. Daar komt nog bij dat de executeur op de zitting heeft verklaard dat de statutenwijziging in 2018 overeenstemde met de wil van erflater, aangezien erflater wilde dat de aandelen naar zijn neef zouden gaan en dat deze niet zouden toekomen aan zijn broers. Voorshands oordelend gaat de voorzieningenrechter er daarom niet vanuit dat de statutenwijziging niet rechtsgeldig is geweest.
6.5.
Slotsom van het voorgaande is dat de primaire vordering van [A] c.s. wordt afgewezen. Ten aanzien van de subsidiaire vordering is niet gebleken dat die situatie (namelijk de situatie dat [X] niet langer executeur is) zich voordoet, zodat ook die vordering niet kan worden toegewezen.
6.6.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [A] c.s. hoofdelijk (zoals gevraagd door gedaagden in conventie) worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gedaagde partijen begroot op:
Griffierecht partij [X] € 309,00
Salaris advocaat partij [X] € 1.016,00 (liquidatietarief kort geding)
Totaal € 1.325,00
Griffierecht partij Stichting en [Z] € 667,00
Salaris advocaat Stichting en [Z] € 1.016,00 (liquidatietarief kort geding)
Totaal € 1.683,00
7. De beoordeling in reconventie
7.1.
De Stichting en de aan haar zijde gevoegde partij [Z] hebben in reconventie opheffing van het conservatoire beslag gevorderd. De voorzieningenrechter zal die vordering toewijzen op basis van navolgende redenering.
7.2.
De voorzieningenrechter passeert het formele verweer van [A] c.s. dat de eisers in reconventie niet ontvankelijk zouden zijn. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat de Stichting en [Z] kunnen worden ontvangen in hun vordering tot opheffing van het beslag. De Stichting is door [A] c.s. gedagvaard en het feit dat de vordering van [A] c.s. jegens de Stichting subsidiair is ingesteld maakt niet dat zij geen eis in reconventie zou kunnen instellen. Weliswaar is de executeur op basis van artikel 4:145 BW bij uitsluiting bevoegd om ten aanzien van het beheer over de nalatenschap de erfgenamen binnen en buiten rechte te vertegenwoordigen, maar de executeur heeft verklaard dat hij de vordering tot opheffing van het beslag onderschrijft. Bovendien is [Z] geen erfgenaam in de nalatenschap en uit zijn incidentele vordering tot voeging volgt dat die voeging ziet op zowel het verweer in conventie als de vordering in reconventie, zodat deze partij zelfstandig in de vordering kan worden ontvangen. Daarenboven is van belang dat zowel de Stichting als [Z] kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 705 lid 1 Rv. De Stichting heeft namelijk belang bij de financiële middelen die vrijkomen als uitvoering kan worden gegeven aan overdracht van de aandelen volgens het legaat uit het testament van erflater en [Z] heeft belang bij verkrijging van de aandelen die bij legaat aan hem zijn toegekend.
7.3.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering tot opheffing van het beslag is van belang dat de vordering in conventie, waaraan het beslag was gekoppeld, niet wordt toegewezen. Een belang voor de handhaving van het beslag zou kunnen zijn gelegen in de bodemprocedure. Die procedure is inmiddels door [A] c.s. gestart en staat in augustus 2021 voor het eerst op de rol. Echter, uit de summiere verklaring van [A] c.s over de inhoud van die vordering is niet gebleken dat daarin expliciet de vernietiging van de statuten is gevorderd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om in verband met de bodemprocedure het beslag in stand te houden. Daar komt bij dat de belangen van [A] c.s. niet in gevaar komen bij opheffing van het beslag en overdracht van de aandelen aan [Z] . Immers, wanneer uit de bodemprocedure zou volgen dat de aandelenoverdracht aan [Z] niet rechtsgeldig is geweest, dan kunnen deze alsnog aan [A] c.s. worden aangeboden. Dat is mogelijk omdat [Z] na verkrijging van de aandelen deze niet kan vervreemden, zonder deze volgens de regeling uit de statuten aan de andere aandeelhouders aan te bieden. De aandelen van de Beheermaatschappij kunnen dus niet zomaar buiten het bereik van [A] c.s. geraken.
7.4.
Voor toewijzing van het tweede onderdeel van de vordering in reconventie is mede van belang hetgeen hiervoor in conventie onder 6.4 van dit vonnis is overwogen over de rechtsgeldigheid van de statutenwijziging waarbij aan artikel 12 lid 6 een onderdeel c is toegevoegd. Omdat de voorzieningenrechter voorshands uitgaat van de rechtsgeldigheid van dit onderdeel van de statuten, ligt het voor de hand dat de bij legaat aangewezen aandelen aan [Z] worden overgedragen. Aan [A] c.s. zal daarom worden opdragen om de afgifte van de gelegateerde aandelen te gehengen en te gedogen.
7.5.
De voorzieningenrechter gaat in de beoordeling voorbij aan het bezwaar van [A] c.s. dat [Z] ingeval van verkrijging van de aandelen en zijn benoeming tot bestuurder van de Beheermaatschappij nadelige beslissingen zou kunnen nemen. Dit bezwaar is namelijk niet gebaseerd op een concrete aanleiding daarvoor.
7.6.
Op vordering van de Stichting en [Z] zal de voorzieningenrechter aan de veroordeling jegens [A] c.s. om de afgifte van de aandelen te gehengen en te gedogen de veroordeling tot betaling van een dwangsom koppelen, want de indruk bestaat dat [A] c.s. niet vrijwillig aan de veroordeling zullen voldoen. [A] c.s. heeft tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom aangevoerd dat deze niet proportioneel is, aangezien [A] c.s. als natuurlijke personen zijn betrokken in deze procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer doel treft en zal de dwangsom matigen tot een bedrag van € 10.000 (tienduizend euro) per dag met een maximum van € 200.000 (tweehonderd duizend euro). Aangezien er ten aanzien van de dwangsom geen hoofdelijkheid is gevorderd, zal de dwangsom worden toegewezen als hierna omschreven.
7.7.
De vordering om aan [A] c.s. tevens een dwangsom op te leggen voor mogelijk in de toekomst te leggen beslagen op de Aandelen van welke aard dan ook, wordt afgewezen. De reden daarvoor is dat deze vordering te zeer onbepaald is.
7.8.
Als voornamelijk in het ongelijk gestelde partij zal [A] c.s. op vordering van de Stichting en [Z] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting en [Z] begroot op € 508,00 (de helft van het liquidatietarief kort geding) voor salaris advocaat.

8.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter,
In conventie:
8.1.
wijst de vorderingen van [A] c.s. af;
8.2.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure – zodat wanneer één van hen tot betaling is overgegaan de anderen van die verplichting zijn bevrijd – , tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X] begroot op € 1.325,00 (waarvan € 1.016,00 voor salaris advocaat) en aan de zijde van de Stichting en [Z] begroot op € 1.683,00 (waarvan € 1.016,00 voor salaris advocaat), te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze kosten vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
8.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie:
8.4.
heft met ingang van heden op het ten laste van de Stichting gelegde conservatoire beslag tot levering;
8.5.
gebiedt [A] c.s. om met ingang van de dag van betekening van dit vonnis te gehengen en gedogen dat de executeur testamentair (notaris [X] ) overgaat tot afgifte van de gelegateerde Aandelen aan de legataris op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor elke overtreding van dit gebod en voor elke dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 200.000,00;
8.6.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure – zodat wanneer één van hen tot betaling is overgegaan de anderen van die verplichting zijn bevrijd –, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting en [Z] begroot op € 508,00 voor salaris advocaat, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze kosten vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
8.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.