Uitspraak
[appellant],
Allianz Benelux N.V.,
1.Het verloop van de procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
€ 59.141,47.
2.4 Het hof kan nog geen eindbeslissing nemen. Daarvoor is een onderzoek door een deskundige nodig. Het hof zal al wel wat knopen doorhakken. Die komen erop neer dat het hof op onderdelen anders zal oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3. Vermeerdering van eis3.1 [appellant] heeft in de memorie van grieven zijn eis vermeerderd. Hij vordert nu ook betaling van € 191.283,13 aan buitengerechtelijke kosten en € 14.555,54 aan kosten van vóór 29 juli 2008 verleende rechtsbijstand en € 682,84 aan reiskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2 Allianz heeft zich niet tegen de vermeerdering van eis verzet. Het hof ziet ook geen reden om de vermeerdering van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de vermeerderde eis.
4.De relevante feiten
“
1. Status na tibiaplateaufractuur rechts met beginnende degeneratieve veranderingen ter hoogte van het mediale gewrichtscompartiment. Het kraakbeeninterval bedraagt hier 3 mm (normaal 4 mm).2. Bovenbeenatrofie rechts van 2 cm.3. Zonder restverschijnselen genezen enkelfractuur rechts.”
Volgens dr. [naam1] is sprake van de volgende restklachten:
“
betrokkene heeft pijn aan de voorzijde van de rechterknie en in mindere mate aan de binnenzijde van de rechterenkel. De pijn in de rechterknie neemt toe na een halfuur lopen, na een halfuur staan, bij traplopen, bij hurken, knielen, tillen van gewichten van 15 kg of meer en bij duwen en trekken.”Volgens dr. [naam1] bestonden deze klachten niet voor het ongeval en zouden deze niet zijn ontstaan als [appellant] het ongeval niet was overkomen.
Er is volgens dr. [naam1] bij [appellant] sprake van functionele invaliditeit van de rechter onderste extremiteit van 12%, voor de gehele mens is dat 5%.
Met betrekking tot de rechterknie is volgens dr. [naam1] nog geen sprake van een eindtoestand. De degeneratieve veranderingen van de rechterknie zullen langzaam progressief zijn. Het is nog niet te zeggen wanneer wel sprake zal zijn van een eindtoestand. Een herhaald onderzoek over vijf jaar zal daarover uitsluitsel moeten geven.
€ 15.000,- aan kosten voor tolk- en vertaalwerkzaamheden en van € 5.000,- aan externe kosten (medische informatie en rapportages). London Verzekeringen heeft aan deze veroordeling voldaan. Zij heeft op grond van deze veroordeling, vermeerderd met wettelijke rente en € 7.429,65 aan buitengerechtelijke kosten, in totaal € 59.141,47 aan [appellant] betaald.
“
Resterende klachten:betrokkene heeft pijn aan de voorzijde van de rechterknie en in mindere mate aan de binnenzijde van de rechterenkel. De pijn in de rechterknie neemt toe na een halfuur lopen, na een halfuur staan, bij traplopen, bij hurken, knielen, tillen van gewichten van 15 kg of meer en bij duwen en trekken. Na een halfuur krijgt hij tintelingen in de gehele rechtervoet.(…)BESCHOUWING(…)Ten opzichte van de bevindingen van mijn rapport d.d. 8 september 2010 zijn de klachten hetzelfde gebleven, alleen heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat hij na een halfuur stilstaan tintelingen in de gehele rechtervoet krijgt. Deze tintelingen kunnen door mij niet worden geobjectiveerd.(…)CONCLUSIES (op mijn vakgebied ten aanzien van de gevolgen van het ongeval d.d. 21 januari 2004):1. Status na in goede asstand geconsolideerde tibiaplateaufractuur rechts2. Posttraumatische degeneratieve veranderingen van het mediale gewrichtscompartiment. Het kraakbeeninterval bedraagt hier 3 mm (normaal 4 mm).
Dr. [naam1] schrijft dat sprake is van een totale functionele invaliditeit van de rechter onderste extremiteit van 14%, dat is 6% voor de gehele mens.
[appellant] heeft volgens dr. [naam1] de volgende beperkingen:
“
Betrokkene is licht beperkt voor staan, lopen, trappenlopen, klimmen, klauteren, knielen, kruipen en hurken.Betrokkene is matig beperkt voor tillen, duwen, trekken en dragen.”
Volgens dr. [naam1] is inmiddels wel sprake van een eindtoestand.
“
Betrokkene heeft als gevolg van het hem overkomen ongeval in 2004 lichamelijke klachten gekregen, die bij twee eerdere expertises aandacht hebben gekregen. Ik verwijs daarnaar. Er zijn inmiddels tevens psychische klachten naar voren gekomen, maar ook bij zijn huidige presentatie tijdens dit onderzoek nemen ze een ondergeschikte positie in. Het lijkt er op dat ze pas na 2012 manifest zijn geworden in een vorm die hij zelf relateert aan het ongeval. Dat lijkt verbonden met de omineuze betekenis die hij geeft aan de prognose van zijn lichamelijke klachten. Hoe terecht dat is, kan ik niet beoordelen. De huisarts heeft in 2016 als zijn indruk gegeven dat de spannings- en stemmingsklachten verbonden lijken te zijn met zijn lichamelijke (pijn)klachten betreffende het rechter been. Dat is ook het beeld dat ontstaat bij dit onderzoek. Er zijn zeker aanwijzingen voor klachten die begrepen kunnen worden als passend bij een posttraumatische stress-stoornis (ptss), maar die zijn bescheiden van aard en doen zich niet aanhoudend voor. Betrokkene brengt deze aspecten ook niet spontaan naar voren. Een en ander betekent dat ze niet zodanig aanwezig zijn dat ze een diagnose rechtvaardigen (deze aanduiding lijkt voor het laatst te zijn gebruikt door een maatschappelijk werker in 2012, niet door een psychiater, en vermoedelijk is toen gedacht aan zijn belastende ervaringen in Irak). Daarnaast zijn er matige depressieve kenmerken, vermoedelijk vooral met een reactief karakter dus niet aanhoudend even ernstig. Wat dit betreft komen mijn bevindingen behoorlijk overeen met wat de huidige behandelend psychiater in 2016 berichtte. Deze stelt geen diagnose ptss en dat is ook mijn oordeel. Er zijn hoogstens van tijd tot tijd optredende klachten die in deze richting wijzen. De nageleverde stukken, die pas ingezien konden worden na het onderzoek, geven aanwijzingen dat betrokkene in Irak blootgesteld is geweest aan bedreigende gevangeniservaringen van zodanige aard dat het alleszins denkbaar is dat hij hier nog last van heeft. Hij heeft hier tegenover mij echter niets over verteld, hoewel de betrokken periode wel besproken is. Het is lastig om hier een waardering aan te geven. Hier ligt een potentiële bron van klachten die los staat van het ongeval. Maar ik stel vast dat er tegenstrijdigheden zijn en bovendien betreft dit niet de thematiek van zijn herbelevingsachtige ervaringen tegenwoordig. De huidige (matig) depressieve klachten zijn direct verbonden met de lichamelijke klachten en conditie, zoals betrokkene die ervaart en als gevolg van het ongeval beleeft. De indruk is overigens dat het meer nog de veronderstelde prognose is die hem dwars zit dan de lichamelijke klachten. De stukken, en aansluitend de toelichting door betrokkene, wijzen er op dat hij ook al voorafgaand aan het ongeval depressieve klachten had en daarmee de huisarts bezocht. Hij legt wat deze eerdere klachten betreft een verband met zijn onzekere en belastende omstandigheden als asielzoeker destijds. De stukken wijzen er ook op dat hij naderhand malaiseklachten had die verbonden waren met zijn partnerrelatie. Deze constellatie is lastig te exploreren en daarom wordt volstaan met de globale constatering. Het komt er op neer dat hij al vaker ook onafhankelijk van het ongeval depressieve klachten heeft gehad, maar momenteel lijken de resterende somatische ongevalsgevolgen en vooral de, al dan niet terechte, subjectieve beleving van een moeizame prognose in de vorm van toenemende beperkingen van lichamelijke aard de belangrijkste bron.”
In antwoord op de aan hem gestelde vragen verwijst prof. [naam2] voor de anamnese naar een eerder onderdeel van zijn rapport. Hij vat samen: “
Er is overwegend sprake van somatische ongevalsgevolgen, die ik niet nader zal waarderen. De beperkingen die betrokkene zelf ervaart vloeien hieruit voort. Ze drukken zijn stemming, maar psychische beperkingen zijn er niet in relevante mate.”
Op de vraag naar zijn bevindingen bij psychiatrisch onderzoek antwoord prof. [naam2] :
“
Secundaire depressieve verschijnselen, in samenhang met resterende ongevalsgevolgen. Tevens enige posttraumatische stresskenmerken.”
Als diagnose stelt hij: “
Aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken (DSM-5 criteria)”.
“
Betrokkene zegt primair lichamelijke beperkingen te ervaren en die zal ik niet beoordelen. Op psychisch vlak geeft hij geen beperkingen aan. Hij maakt wel melding van ontmoediging en frustratie, maar brengt die zelf in direct verband met zijn lichamelijke klachten. Mijn waardering is dat er ook in meer objectieve zin geen relevante psychische beperkingen zijn vast te stellen.”
Volgens prof. [naam2] is “op pragmatische gronden” verdedigbaar om een eindtoestand aan te nemen. Hij kan een toename van depressieve kernmerken niet uitsluiten wanneer de somatische toestand van [appellant] door [appellant] als verslechterd wordt beleefd.
Prof. [naam2] schrijft dat zich ook in de jaren voorafgaand aan het ongeval depressieve klachten hebben voorgedaan, maar dat aannemelijk is dat die klachten van voorbijgaande aard zijn geweest. Hij ziet geen redenen om beperkingen aan te nemen die nog altijd uit die klachten voortvloeien. Aanwijzingen voor klachten of afwijkingen die er ook zouden zijn geweest wanneer het ongeval wordt weggedacht, zijn er niet volgens prof. [naam2] .
“
Ondergetekende concludeert dat het huidige toestandsbeeld in essentie niet gewijzigd is ten opzichte van het beeld geschetst door expertiserend orthopeed [naam1] in 2010 en 2015 en expertiserend psychiater [naam2] in 2018.Sprekend over de beperkingen is ondergetekende van mening dat patiënt is aangewezen op arbeid/activiteiten waarbij beperkingen gelden met betrekking tot belasting van de rechter enkel en rechter knie.Er gelden dan ook beperkingen met betrekking tot staan, lopen, traplopen, knielen, kruipen, hurken etc. Lopen i.c.m. staan maximaal 6 uur/dag.De niet ongeval gerelateerde problematiek in de vorm van hypertensie en een verminderde schildklierwerking vormt geen aanleiding voor beperkingen.Evenals expertiserend psychiater [naam2] is ondergetekende van mening dat op basis van de bevindingen van expertiserend psychiater [naam2] en op basis van de eigen bevindingen er geen aanleiding is om beperkingen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren van toepassing te achten. (…)Ondergetekende heeft geen aanleiding om beperkingen te kunnen vaststellen die niet ongeval gerelateerd zijn.”
[naam3] heeft de beperkingen vastgelegd in een beperkingenlijst.
Hypothetische arbeidsmogelijkheden zonder ongeval” schrijft Van [naam4] :
“
Het ongeval weggedacht had betrokkene zich in 2004 en daarna kunnen richten op het vinden van passend werk in 1 van de genoemde richtingen productiewerk, voedselverwerkende industrie, logistiek of schoonmaak. Betrokkene zou aangewezen zijn geweest op werkzaamheden waarvoor geen specifieke diploma-eisen gelden en waar geen bijzondere eisen aan de taalvaardigheid zouden worden gesteld. Een gemeenschappelijk kenmerk van dergelijke werkzaamheden is dat deze een beloning kennen op het niveau van 100% tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon en veelal via uitzendbureaus wordt aangeboden, zeker als starter. Dat past bij de wijze waarop betrokkene later bij TNT Post aan het werk is gekomen. Het ongeval weggedacht was dan ook dezelfde route denkbaar geweest, zij het mogelijk enkele jaren eerder. (…)De cao van TNT Post voorziet weliswaar in doorgroeimogelijkheden die in schaal 2 op het loonpeil van 2007 tot trede 12 reikten - daarbij behoorde een fulltime salaris van€ 1.9121,12 bruto per maand - maar daar staat tegenover dat betrokkene in de situatie na ongeval geen vaste arbeidsovereenkomst aangeboden heeft gekregen en geenszins vaststaat dat dit zonder ongeval anders zou zijn geweest. Integendeel; in de logistiek is flexwerken de norm, bijkomend gevolg is dat van financiële doorgroeimogelijkheden in de praktijk niet of nauwelijks sprake is. (…)Naast de concrete mogelijkheid van eerdere indiensttreding bij TNT Post c.q. na beëindiging van de tijdelijke arbeidsovereenkomst na 2 jaar, had betrokkene arbeidsmogelijkheden gehad in soortgelijke logistieke dienstverlening; in productiewerk, bij een naaiatelier, bij een schoonmaakbedrijf et cetera. In het algemeen had hiermee een verdienvermogen van 100% tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon kunnen ontstaan. Van significante financiële doorgroeimogelijkheden was mijns inziens geen sprake geweest; enerzijds is sprake van arbeidsmogelijkheden in veelal laagbetaalde banen zoals de schoonmaaksector en bijvoorbeeld de naaiateliers, anderzijds bestaan weliswaar theoretische mogelijkheden om salarisschalen met hogere salaristreden te bereiken, maar gaan die gepaard met hogere kansen op het niet verlengen van tijdelijke arbeidsovereenkomsten om vaste aanstellingen te vermijden alsmede het bijbehorende werkloosheidsrisico.Goede en kwade kansen afwegend acht ik daarom door de jaren heen een hypothetisch verdienvermogen van 100% tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon realistisch.”
Volgens [naam4] is geen sprake van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat [appellant] nog een (niveau verhogende) opleiding was gaan volgen en evenmin om aan te nemen dat hij in staat zou zijn geweest om een opleiding tot lasser of een andere niveau verhogende opleiding te volgen. [appellant] mist daartoe voldoende beheersing van de Nederlandse taal en ook zijn opleidings- en arbeidsverleden in Nederland en Irak biedt die aanknopingspunten niet.
In de paragraaf “
Hypothetische arbeidsmogelijkheden na ongeval” zet [naam4] uiteen welke werkzaamheden [appellant] heeft verricht. Vervolgens geeft hij aan dat [appellant] vanwege zijn beperkingen niet in staat is om werkzaamheden in de logistiek te verrichten. Dat geldt ook voor beroepen in de industrie en de horeca. [appellant] zou wel werkzaamheden als schoonmaker kunnen verrichten, maar is verder aangewezen op zittend werk, bijvoorbeeld in een naaiatelier. Het verdienvermogen in deze functies is volgens [naam4] vergelijkbaar met het verdienvermogen zonder ongeval, 100% tot 120% van het minimumloon.
Verder schrijft Van [naam4] :
“
Overigens moet worden bedacht dat voor de daadwerkelijke kans op aanvaarding van passend werk niet alleen de aan het ongeval gerelateerde beperkingen van belang zijn, maar ook eventuele andere (ervaren) beperkingen. Voor een theoretische inschatting van de arbeidsmogelijkheden zijn de beperkingen te scheiden in wel en niet aan het ongeval gerelateerd; ten aanzien van de praktische arbeidsmogelijkheden is dat onderscheid niet te maken. (…).Deze observaties overziend lijkt er gaandeweg een groeiende discrepantie te zijn ontstaan tussen de ervaren en de geduide belastbaarheid; inmiddels is het ongeveer 9 jaar geleden dat betrokkene voor het laatst heeft gewerkt. Hierdoor is gaandeweg een steeds grotere kloof tot de arbeidsmarkt ontstaan en is betrokkene het zicht op concrete oplossingen in passend werk kwijtgeraakt. Daarbij vormt inmiddels ook zijn vorderende leeftijd een knelpunt; alhoewel leeftijdsdiscriminatie niet is toegestaan, valt de invloed hiervan in de praktijk niet te ontkennen. Per saldo wordt het arbeidsmarktprofiel van betrokkene gedomineerd door het bestaan van langdurige werkloosheid, vorderende leeftijd, zowel de geduide als de ervaren beperkingen en de beperkte Nederlandse taalbeheersing. In het verlengde daarvan acht ik hem niet voldoende zelfredzaam op het vlak van het zelfstandig zoeken naar geschikte arbeidsmogelijkheden en vacatures, sollicitatieactiviteiten en omliggende communicatie. Voor een scholingstraject is een aanzienlijke, gerichte motivatie vereist, deze heb ik bij
De aan hem gestelde vragen beantwoordt [naam4] als volgt. Volgens [naam4] is [appellant] binnen de door de verzekeringsgeneeskundige beschreven belastbaarheid in staat te achten fulltime passende werkzaamheden te verrichten. Met die werkzaamheden is een inkomen van 100% tot 120% van het minimumloon realiseerbaar.
[naam4] acht de kans op daadwerkelijke aanvaarding van passend werk zeer beperkt. De afstand tot de arbeidsmarkt kan met een re-integratietraject weliswaar worden verkleind, maar de kans op aanvaarding van passend werk neemt daardoor nauwelijks toe.
Op vraag 5, wat [appellant] , uitgaande van zijn situatie ten tijde van het ongeval en rekening houdend met een normaal te verwachten carrière in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verdiend, antwoordde [naam4] dat [appellant] in de hypothetische situatie zonder ongeval eveneens 100% tot 120% van het minimumloon zou kunnen verdienen. Maar rekening houdend met de kans op werkloosheid is dit dichter bij 100% dan bij 120% te schatten. Uitgaand van frictiewerkloosheid zou [appellant] volgens [naam4] vanaf 2004 invulling hebben kunnen geven aan deze verdiencapaciteit.
”
In paragraaf 4.3.1 heb ik de stelling van betrokkene besproken dat hij - het ongeval
5.5. De beoordeling van het geschil
in theoriein staat is om in de situatie na ongeval een inkomen te realiseren dat gelijk is aan het inkomen in de hypothetische situatie, maar dat de kans klein is dat hij die theoretische verdiencapaciteit zal realiseren. In de praktijk is daarvan nog geen sprake geweest ( [appellant] heeft immers een uitkering op grond van de Participatiewet) en het is niet te verwachten dat dit zal veranderen.
- kort gezegd - ongeschoold werk en dat met dit werk een inkomen van hooguit 20% boven het minimumloon valt te verdienen. Van [naam4] heeft ook inzichtelijk gemaakt dat het bij dit werk doorgaans om flexwerk gaat, waardoor de doorgroeimogelijkheden naar een hogere schaal en trede zeer beperkt zijn. Hij heeft dit geïllustreerd met de ervaringen van [appellant] bij TNT-Post in de situatie na ongeval; het contract van [appellant] bij TNT-Post is ook niet verlengd. Ook heeft [naam4] helder uiteengezet dat en waarom de stelling van [appellant] dat hij zonder ongeval een opleiding tot lasser zou hebben gevolgd niet realistisch is; [appellant] miste de daarvoor vereiste startkwalificaties gezien zijn opleiding en arbeidsverleden en beperkte beheersing van de Nederlandse taal.
in de logistiek inmiddels ruimschoots meer dan het minimumloon wordt verdiend. Met deze enkele verwijzing, zonder enige context, heeft [appellant] het goed onderbouwde rapport van [naam4] , die als arbeidsdeskundige geacht mag worden toegang te hebben tot alle relevante informatie over lonen en loonontwikkelingen, onvoldoende weerlegd.
de omineuze betekenis die hij geeft aan de prognose van zijn lichamelijke klachten.” Het hof gaat ervan uit dat [naam2] doelt op het feit dat [naam1] in zijn eerste expertiserapport, van september 2010, heeft geconcludeerd dat nog geen sprake is van een eindtoestand vanwege de te verwachten (langzaam progressieve) degeneratieve veranderingen van de rechterknie. In het licht van dit alles is voldoende aannemelijk dat [appellant] in 2012 psychische klachten heeft gehad omdat hij bang was dat de situatie van zijn rechterknie verder zou verslechteren. Die angst is, gelet op het tweede rapport van [naam1] uit oktober 2015 onterecht gebleken, maar toen dat duidelijk werd, zat [appellant] al drie jaren thuis.
In deze situatie, waarin Allianz niet zelf het initiatief heeft genomen tot een re-integratie van [appellant] , geweigerd heeft om het traject bij AOB Compaz te vergoeden en [appellant] niet de financiële middelen had om zelf dat traject te bekostigen, kan Allianz zich er niet met succes op beroepen dat [appellant] op dit punt heeft stilgezeten [4] . Voor zover Allianz zich erop beroept dat [appellant] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden door geen re-integratietraject te bewandelen, faalt dat beroep. Anderzijds verwijt [appellant] Allianz terecht dat zij op het punt van zijn re-integratie is tekortgeschoten.
€ 15.000,- aan vertaalkosten toegekend. Dat is al fors. Dat nog veel meer kosten zijn gemaakt, heeft hij in het licht van het verweer van Allianz onvoldoende onderbouwd. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Het hof zal dan ook een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen. Indien de gehele vordering wordt afgewezen, zoals Allianz betoogt, zou dat betekenen dat er - afgezien van de kosten van het deelgeschil - in het geheel geen buitengerechtelijke kosten zouden worden vergoed. Daar staat tegenover dat het gevorderde bedrag het hof als fors bovenmatig voorkomt, gelet op het feit dat de kosten betrekking hebben op een periode van maximaal
8 jaar (tussen het arrest van het hof en het aanhangig maken van de procedure over de omvang van de schade bij de rechtbank) en het er niet op lijkt dat partijen in die periode intensief onderhandeld hebben. Het hof zal, als partijen geen regeling bereiken, in het eindarrest een beslissing nemen over de hoogte van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
6.De beslissing
a. Wilt u de schade van [appellant] vanwege verlies van verdienvermogen berekenen vanaf 1 juli 2004 tot aan diens pensioengerechtigde leeftijd en daarbij de volgende uitgangspunten hanteren:
- een inkomen zonder ongeval van 110% van het minimumloon;
- een inkomen na ongeval gelijk aan het feitelijke inkomen
- een percentage eigen schuld van 50% vanaf 1 juli 2012;
- een rekenrente op basis van de meest recente aanbeveling van de rechtspraak?
b. Wilt u op basis van de door u in te winnen informatie bij de gemeente(n) van wie [appellant] een bijstandsuitkering/uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen heeft aangeven of (en in hoeverre) [appellant] zijn aanspraken op de ontvangen uitkering behoudt en in de toekomst aanspraak op een uitkering zal blijven houden? Wilt u ook aangeven wat de consequenties van een en ander zijn geweest voor uw berekening?
c. Wilt u een berekening maken van de wettelijke rente per 1 januari 2024 over de door u berekende schadebedragen tot en met 31 december 2023?
d. Geeft uw onderzoek u reden om opmerkingen te maken die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
Allianz moet het voorschot betalen.
Aanwijzingen voor de deskundige