In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De belanghebbende, geboren in 1940 en gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, had een pensioenuitkering van de Stichting [naam4] ontvangen. De vraag die centraal stond was of deze pensioenuitkering voor de helft aan de belanghebbende en voor de helft aan zijn echtgenote moest worden toegerekend. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst bevestigd, die de pensioenuitkering volledig aan de belanghebbende had toegerekend.
De belanghebbende stelde dat de pensioenuitkering, die was opgebouwd tijdens het huwelijk, als gemeenschappelijk inkomen moest worden aangemerkt. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de pensioenuitkering door de belanghebbende zelf was opgebouwd en genoten. Het Hof oordeelde dat de wetgeving en jurisprudentie bepalen dat pensioenuitkeringen worden toegerekend aan degene die deze inkomsten heeft verworven. Het Hof volgde de redenering van de inspecteur en bevestigde dat de pensioenuitkering niet als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel kan worden aangemerkt.
Het Hof concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten toegewezen. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.