In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door belanghebbende, aangeduid als [X]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 november 2023, met nummer BK-ARN 22/1783. De Hoge Raad constateerde dat het beroepschrift, dat via het webportaal was ingediend, niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 19 december 2023 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 30 januari 2024. Belanghebbende heeft echter pas op 5 maart 2024 en 11 april 2024 aanvullende stukken ingediend, die na afloop van de gestelde termijn waren ingediend. De Hoge Raad heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.