Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 8 november 2012, nrs. 11/00677 en 11/00678, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de inkomstenbelasting en de cessie van pensioenrechten. De belanghebbende, gehuwd en met een ouderdomspensioen opgebouwd bij een stichting, had een akte van cessie getekend met zijn echtgenote, waarbij de helft van de pensioenuitkeringen aan haar werd overgedragen. De belastinginspecteur had echter de volledige pensioenuitkeringen bij de belanghebbende in aanmerking genomen als inkomen uit werk en woning, wat leidde tot een geschil over de belastingheffing.
De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2005 en 2006, maar zowel de Rechtbank als het Gerechtshof te Amsterdam bevestigden de beslissing van de inspecteur. In cassatie stelde de belanghebbende dat de pensioenuitkeringen niet volledig bij hem belast mochten worden, en dat dit in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het non-discriminatiebeginsel zoals vastgelegd in internationale verdragen.
De Hoge Raad oordeelde dat de pensioenuitkeringen terecht volledig bij de belanghebbende in de heffing moesten worden betrokken. Het Hof had terecht geoordeeld dat de uitkeringen als loon uit de dienstbetrekking van de belanghebbende moesten worden aangemerkt, ongeacht de akte van cessie. De Hoge Raad verwierp ook het beroep op discriminatie, aangezien gehuwden en gescheiden personen niet als gelijke gevallen konden worden beschouwd. De conclusie was dat de middelen van de belanghebbende faalden en het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard.