ECLI:NL:GHARL:2023:9447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
22/1124
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op € 1.401, maar na bezwaar door de Inspecteur verlaagd tot € 1.122. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat de naheffingsaanslag terecht was vastgesteld en voorts dat de rechtbank de proceskostenvergoeding onjuist had vastgesteld.

Tijdens de zitting op 12 september 2023 heeft belanghebbende betoogd dat de taxateur van de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) ondeskundig en niet onafhankelijk was, en dat de Inspecteur in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Inspecteur vrij is om een deskundige van zijn keuze in te schakelen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur van DRZ. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat de taxateur niet onafhankelijk is verworpen.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat belanghebbende niet in haar bewijsvoering is geslaagd met betrekking tot de meer dan normale gebruiksschade aan het voertuig. De Inspecteur had een taxatierapport overgelegd waaruit bleek dat de geconstateerde schade slechts normale gebruiksschade betrof. Het Hof heeft de naheffingsaanslag uiteindelijk verminderd tot € 892 en de proceskostenvergoeding van de rechtbank verhoogd naar € 1.674. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/1124
uitspraakdatum: 7 november 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2022, nummer LEE 21/1621, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 juni 2020 een naheffingsaanslag in de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag verminderd tot op € 1.122.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 mei 2022 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de proceskostenvergoeding vernietigd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. S.M. Bothof, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 30 januari 2020 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q5 3.0 SQ5 TDI, VIN: [nummer1] , met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) naar een te betalen bedrag van € 4.853.
2.2
De datum eerste toelating van het voertuig is 9 november 2016. De kilometerstand ten tijde van de aangifte was 96.520.
2.3
Het voertuig is geregistreerd op 21 februari 2020. Belanghebbende heeft een bedrag van € 4.751 op aangifte voldaan, waarbij rekening is gehouden met een leeftijdskorting van € 102.
2.4
De op aangifte verschuldigde BPM is door belanghebbende berekend aan de hand van een taxatierapport van Waardetaxaties.nl, gedagtekend 23 januari 2020. De verschuldigde BPM is berekend aan de hand van een historische nieuwprijs van € 116.416, waarvan een bedrag van € 20.056 ziet op opties, en een handelsinkoopwaarde van € 25.247.
2.5
De handelsinkoopwaarde van € 25.247 is berekend door een bedrag van € 6.263 wegens schade in aftrek te brengen op de handelsinkoopwaarde volgens de Xray-koerslijst van een Audi Q5 3.0 TDI SQ5 Plus quattro van € 31.510. Het schadebedrag bestaat uit 95% van de door Waardetaxaties.nl berekende reparatiekosten van € 6.592,58 inclusief btw.
2.6
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om het voertuig te tonen bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Het voertuig is daar op 7 februari 2020 getoond. DRZ heeft met dagtekening 13 februari 2020 een taxatierapport gemaakt. De volgens dit rapport verschuldigde BPM is berekend aan de hand van een historische nieuwprijs van € 115.151, en een handelsinkoopwaarde van € 32.324. De historische nieuwprijs is gebaseerd op een Audi Q5 3.0 TDI SQ5 Plus quattro Pro Line.
2.7
De door DRZ gehanteerde handelsinkoopwaarde van € 32.324 is door DRZ berekend door een bedrag van € 734 wegens schade in aftrek te brengen op de handelsinkoopwaarde volgens de Xray-koerslijst van een Audi Q5 3.0 TDI SQ5 Plus quattro Pro Line van € 31.590. Het schadebedrag bestaat uit 83% van de door DRZ berekende reparatiekosten van € 881 inclusief btw.
2.8
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 1.401. Dit betreft het verschil tussen de volgens DRZ verschuldigde BPM van € 6.152 en reeds betaalde BPM van € 4.751. Er is geen belastingrente in rekening gebracht.
2.9
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.122, omdat DRZ een foutieve handelsinkoopwaarde voor de berekening had gebruikt, namelijk € 32.324 in plaats van € 30.856 (€ 31.590 - € 734). De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar geen proceskostenvergoeding toegekend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslag BPM bij uitspraak op bezwaar terecht en tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de naheffingsaanslag BPM vernietigd dient te worden omdat de hertaxatie van DRZ niet aan de eisen van onafhankelijkheid en deskundigheid voldoet. Ook is in geschil of de Inspecteur de meer dan normale gebruiksschade tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen. Verder is in geschil of de Inspecteur bij de berekening van de verschuldigde BPM de koerslijst voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat juist heeft toegepast. Ten slotte is in geschil of de Rechtbank bij de veroordeling in de proceskosten voor de beroepsfase de juiste waarde per punt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) heeft toegepast.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de vragen of de Inspecteur de naheffingsaanslag BPM bij uitspraak op bezwaar terecht en tot de juiste hoogte heeft vastgesteld en of de Rechtbank de proceskosten juist heeft vastgesteld, ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de bestreden naheffingsaanslag tot op € 892.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de vraag of de naheffingsaanslag BPM bij uitspraak op bezwaar terecht en tot de juiste hoogte is vastgesteld, bevestigend en wat betreft de vraag of de Rechtbank de proceskosten juist heeft vastgesteld, stelt de Inspecteur zich in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, op het standpunt dat de Rechtbank de proceskosten voor de beroepsfase op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Taxatie DRZ
4.1
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de taxateur van DRZ ondeskundig en niet onafhankelijk is en dat, naar het Hof begrijpt, de werkwijze van DRZ onzorgvuldig is. In het verlengde daarvan heeft belanghebbende aangevoerd dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb, en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden.
4.2
Het Hof stelt – evenals de Rechtbank – voorop dat het de Inspecteur vrij staat om een deskundige van zijn keuze in te schakelen, omdat artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992, uitsluitend betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. Het Hof ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur van DRZ. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de taxateur van DRZ niet onafhankelijk is. Niet gebleken is dat de Inspecteur DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren. Verder is het Hof van oordeel dat de gestelde werkwijze van DRZ niet leidt tot de conclusie dat geen dan wel minder waarde aan de rapporten van DRZ kan worden gehecht (vgl. onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1242 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4882). Voorts is het Hof niet gebleken dat de Inspecteur door van het rapport van DRZ gebruik te maken, vooringenomen is geweest of heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Vermindering wegens meer dan normale gebruiksschade
4.3
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde lager is vanwege meer dan normale gebruiksschade aan de auto dan het bedrag waarvan de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag en uitspraak op bezwaar is uitgegaan. Zij wijst ter onderbouwing van dit standpunt op het taxatierapport van Waardetaxaties.nl. De Inspecteur stelt daartegenover dat belanghebbende de door haar aangevoerde meer dan normale gebruiksschade, voor zover al niet door hem geaccepteerd, niet aannemelijk heeft gemaakt. De Inspecteur stelt dat de betreffende beschadigingen niet zichtbaar zijn op de foto’s en dat DRZ deze evenmin heeft geconstateerd.
4.4
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63). Die bewijsregel geldt ook indien de belasting wordt geheven door middel van een naheffingsaanslag (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640). Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.5
Naar het oordeel van het Hof, is belanghebbende niet in het leveren van het van haar verlangde bewijs geslaagd. Tegenover het taxatierapport van belanghebbende heeft de Inspecteur een eigen taxatierapport laten opstellen waarin is vermeld dat de geconstateerde schade de normale gebruiksschade slechts voor een bedrag van € 734 (83% van de door DRZ berekende reparatiekosten van € 881 inclusief btw) te boven gaat.
4.6
Belanghebbende verwijst in haar hogerberoepschrift naar een drietal foto’s uit haar taxatierapport en stelt dat DRZ de daarop zichtbare schade is vergeten te calculeren. Het betreft de krassen op de deur linksachter en de spiegelkap rechtsvoor. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat DRZ deze schade niet over het hoofd gezien heeft, maar deze heeft aangemerkt als normale gebruiksschade die hoort bij een auto met de leeftijd en de kilometerstand van het voertuig. Het voertuig was op het moment van registratie meer dan 3 jaar oud en had een kilometerstand van 96.520. Andere schade(s) waarmee geen dan wel te weinig rekening zou zijn gehouden, worden door belanghebbende niet benoemd. Op de foto’s in het dossier behorend bij het rapport van DRZ, heeft het Hof niet de door belanghebbende gestelde meer dan normale gebruiksschade kunnen constateren. Meer dan normale gebruiksschade is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende.
4.7
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat er sprake is van beleid van de branche met betrekking tot het onderscheid tussen normale gebruikssporen en schade. Naar het oordeel van het Hof, is de Inspecteur evenwel niet gehouden om beleid van de branche toe te passen (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1676).
Alarm klasse III
4.8
Tussen partijen in niet in geschil dat de Inspecteur bij het opleggen van de bestreden naheffingsaanslag de juiste koerslijst heeft gehanteerd. Het Hof heeft geen redenen partijen daarin niet te volgen.
4.9
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep evenwel subsidiair op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot op € 892. Dat bedrag berekent zij door de verschuldigde BPM vast te stellen op € 5.643, gebaseerd op een handelsinkoopwaarde van € 29.653, een historische nieuwprijs van € 115.151, een historische bruto BPM van € 22.377 en een extra leeftijdskorting.
4.1
In hoger beroep is niet (meer) in geschil dat het voertuig een Audi Q5 3.0 TDI SQ5 Plus quattro Pro Line is en, naar partijen ter zitting van het Hof eenparig hebben verklaard, de auto af-fabriek niet beschikte over een alarm klasse III.
4.11
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat in het voertuig een alarm klasse III ontbreekt. De Inspecteur heeft dat betwist. Naar het Hof begrijpt, stelt de Inspecteur zich daarmee op het standpunt dat na de aflevering van de auto, maar vóór de registratie een alarm klasse III in de auto is ingebouwd. De Inspecteur motiveert deze betwisting met een verwijzing naar het door belanghebbende overgelegde taxatierapport. In dat rapport wordt evenwel vermeld dat de auto op het moment van registratie slechts beschikte over een alarm klasse I (startonderbreking). Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur de stelling van belanghebbende dan ook niet voldoende gemotiveerd betwist.
4.12
Voorts stelt de Inspecteur dat een eventueel ontbrekend alarmsysteem geen schade is en reeds is verdisconteerd in de gehanteerde koerslijst.
4.13
Anders dan de Inspecteur heeft betoogd, is bij gebruikmaking van de taxatiemethode een aanpassing (in dit geval een vermindering) van de in een koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde niet beperkt tot correcties wegens schade aan de auto. Een zodanige beperking zou ook in strijd zijn met het Europeesrechtelijke uitgangspunt dat te allen tijde moet worden voorkomen dat bij invoer van een personenauto uit een andere lidstaat meer belasting wordt geheven dan het restbedrag dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in Nederland is geregistreerd (vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:768).
4.14
Zoals onder 4.4 is overwogen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat, en tot welk bedrag, voor de door haar gestelde vermindering wegens het ontbreken van een alarminstallatie klasse III plaats is.
4.15
De kosten voor het installeren van een alarm klasse III bedragen, volgens belanghebbende, € 1.450 inclusief BTW. Het Hof acht dat aannemelijk. Uitgaande van een waardevermindering van 83%, overeenkomstig het door de Inspecteur gehanteerde percentage, betekent dat dat de inkoopwaarde moet worden vastgesteld op de handelsinkoopwaarde uit de koerslijst Xray, door de Inspecteur vastgesteld op € 31.590, verminderd met de door DRZ vastgestelde meer dan normale gebruiksschade van € 734 en verminderd met € 1.203 wegens het ontbreken van een alarminstallatie klasse III.
Proceskosten beroepsfase
4.16
Belanghebbende heeft ten slotte gesteld dat de Rechtbank bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb ten onrechte is uitgegaan van een onjuiste waarde per punt op de gronden gegeven in het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de beroepsfase. Deze kosten heeft de Rechtbank op grond van het Bpb vastgesteld op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Gelet op het genoemde arrest kan die beslissing niet in stand blijven. Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor de procedure bij de Rechtbank vast naar het thans geldende tarief van tweemaal € 837, ofwel € 1.674. De hoogte van de door de Rechtbank vastgestelde kosten van de bezwaarfase van € 538 heeft belanghebbende niet betwist, zodat de hoogte van die kosten gehandhaafd blijft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.
5.2
De proceskosten van belanghebbende voor de behandeling in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Bpb te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 837 = € 1.674.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 892,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 3.886, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 360 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 november 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.