ECLI:NL:GHARL:2021:4882

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
19/01463
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en gebruiksschade van een personenauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 oktober 2019. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. Belanghebbende had voor zijn Ford S-Max een bedrag van € 2.424 aan BPM op aangifte voldaan, maar ontving een naheffingsaanslag van € 1.308. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 maart 2021, die via videobellen plaatsvond, is het geschil tussen partijen besproken. Het Hof moest beoordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of er sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto. Belanghebbende betwistte de deskundigheid van de taxateur van de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) die de hertaxatie had uitgevoerd, en stelde dat de schade aan de auto niet correct was beoordeeld.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet in zijn bewijslevering was geslaagd. De taxateur van DRZ had vastgesteld dat de geconstateerde schade als normale gebruiksschade kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet vergoed, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 19/01463
uitspraakdatum: 18 mei 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 3 oktober 2019, nummer AWB 18/4737, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft voor een personenauto Ford S-Max (hierna: de auto) een bedrag van € 2.424 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. In verband hiermee heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd tot een bedrag van € 1.308. Tevens is bij beschikking € 8 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
De tegen de naheffingsaanslag en de beschikking gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 oktober 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021 via videobellen (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft de auto in Duitsland gekocht voor € 14.622 exclusief btw. De datum van eerste toelating van de auto is 19 april 2013. Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangifte BPM op 11 augustus 2017 gebaseerd op een taxatierapport van [A] van dezelfde datum, waarin de verschuldigde BPM is berekend op € 2.424. In dit taxatierapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 60.000, een bruto-BPM van € 17.576 en een handelsinkoopwaarde van € 8.276 (waarde volgens de koerslijst X-Ray van € 12.978 verminderd met per saldo een bedrag wegens schade van € 4.702). De kilometerstand van de auto bedraagt op deze datum 129.997. Bij dit taxatierapport zijn foto’s van de auto en de door de taxateur relevant geachte schade gevoegd.
2.2
In opdracht van de Inspecteur is op 28 augustus 2017 een hertaxatie verricht door een taxateur van de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). De bevindingen van de taxateur zijn vastgelegd in een rapport van 19 september 2017, ondertekend door [B] . Hierin wordt uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 62.050, een handelsinkoopwaarde (volgens de koerslijst X-Ray) van € 13.254 en een bruto-BPM van € 17.577. De handelsinkoopwaarde is niet verminderd in verband met schade. Met betrekking tot de schade is door de taxateur opgemerkt: “Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend. *(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en km stand)”. De kilometerstand bedroeg op 28 augustus 2017 130.155. Bij het rapport zijn foto’s van de auto gevoegd. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van de gegevens in het rapport van DRZ, met dien verstande dat is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 62.445. De rest-BPM is berekend op € 3.731, hetgeen heeft geresulteerd in de naheffingsaanslag van € 1.308.

3.Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag in de BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Belanghebbende stelt daarbij dat de taxateur van DRZ onbekend is gebleven en ondeskundig is en dat dit gevolgen moet hebben voor de bewijskracht van het door DRZ opgestelde taxatierapport en/of de bewijslastverdeling met betrekking tot de schade. Tussen partijen is de historische nieuwprijs (€ 62.445) en de koerslijstwaarde (€ 13.254) niet (langer) in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde lager is vanwege (meer dan gebruikelijke) schade aan de auto. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2020, nummer 18/03802, ECLI:NL:HR:2020:63).
4.2
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in het leveren van het van hem verlangde bewijs geslaagd. Tegenover het taxatierapport van belanghebbende heeft de Inspecteur een eigen taxatierapport op laten stellen waarin is vermeld dat de geconstateerde schade normale gebruiksschade niet te boven gaat. Op de vele foto’s in het dossier, inclusief de bij de Rechtbank overgelegde vergrotingen van de foto’s behorend bij het rapport van DRZ, alsmede de bij de gronden van het hoger beroep overgelegde uitvergrotingen van foto’s, heeft het Hof niet de door belanghebbende gestelde schade, waaronder diepe krassen, forse ‘pitten’, slecht schadeherstel, taperesten, druipers, stofresten in de lak of andere dan wel bovenmatige schade kunnen constateren. Meer dan normale gebruiksschade is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende.
4.3
Het Hof ziet verder geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur van DRZ en evenmin aanleiding om vanwege de werkwijze van de DRZ geen dan wel minder waarde aan het rapport van DRZ te hechten (vergelijk de uitspraak van dit Hof van 23 februari 2021, nummer 20/000284, ECLI:NL:GHARL:2021:1676).
4.4
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
De griffier De voorzitter,
(E.D. Postema)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 mei 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.